Om 09.45 uur begonnen we aan de wandeling R2 naar Picu del Arbolin. Het eerste stuk ging langs de rivier de Sella. Drie vissers stonden met zonnebril langs de kant in het water te turen. Ik vroeg of ze op zalm visten. “Ja zeker, sommige zijn wel een kilo of zes”, antwoordde de man. Hij bood zijn zonnebril aan. “Kijk nu eens in het water, dan zie je ze zwemmen.” Eerst keek Marco met bril, daarna ik, maar we zagen beiden in het heldere water geen vissen. De man gaf het niet op. Hij liep een paar meter naar links, keek zelf weer met bril en wenkte ons dichterbij. Daar zou het lukken. Helaas zag ik weer geen vissen, maar dat vertelde ik hem niet. Hij was zo enthousiast. “Ja, daar, inderdaad”, riep ik. Tevreden sloeg hij me op de schouder. Op de vraag of de vissen die avond op de barbecue zouden gaan, knipoogte hij schalks. Ik herinnerde me dat er een stukje terug een bord stond waaruit ik opmaakte dat vissen terug gezet moesten worden. We namen vrolijk afscheid.
Over het algemeen zijn Spanjaarden hier aardig en toeschietelijk. Ze spreken vaak geen woord Engels maar mijn Spaans is ook minimaal. Toch begrijpen we elkaar veelal. Al krijgen we wel eens een rosé als we rode wijn bestellen. Ondertussen hebben we daar al verschillende benamingen voor geleerd, dus dat gaat steeds beter!
We laten de rivier achter ons en lopen het bos in. In deze streek (Asturië) staan veel houten graanschuren: een meter of twee op palen boven de grond, waarbij de pilaren zijn afgedekt met een grotere, platte steen zodat ongedierte niet naar binnen kan. Het is bijzonder om te zien dat mensen de schuren nu gebruiken voor allerlei zaken die ze niet willen weggooien, net zoals onze zolderruimte (of bij jou misschien de garage) vol ligt met onnodige dingen.
De route wordt overigens goed aangegeven met blauwe stippen op stenen of bomen. De weg stijgt. We gaan ook naar een Picu, een bergtop. Al gauw zien we het stadje beneden ons liggen. Voor ons slingert het pad zich om de berg, help, moeten we helemaal daarheen? Boven tegen de bergwand aan staat een kudde koeien. Verderop komen we geiten tegen. Er zitten enkele mannetjes tussen met indrukwekkende horens. Met een boog lopen we er voorzichtig om heen. Tot nu toe was het pad goed te lopen, wel bergopwaarts, maar dat lijkt onze specialiteit. Dan staat de blauwe stip wel bij een heel steil bergpad. Pad is nog een groot woord: het is meer een geul met stenen die naar boven leidt. We lopen nog een stukje door, misschien is dit een tussenweg voor klimmers. Ik heb nog de hoop dat de weg vanaf de top op een gegeven moment weer de weg terug zal worden, dan snijden we maar een stukje af. Ik vind het al een prachtige wandeling en wil best op de weg terug.
Verderop is echter geen blauwe stip te zien. We lopen terug naar het paadje, er is geen alternatief, we moeten de route vervolgen. Ik weet niet wat het stijgingspercentage is van dit pad, maar we liepen gewoon tegen een muur op. Weet je dan voldoende? Met mijn neus op mijn knieën om niet naar beneden te glijden, klauter ik naar boven. Achter me hoor ik Marco ploeteren. Ik durf niet rechtop te gaan staan omdat het hard waait en mijn sandalen weinig grip hebben op het pad. Halverwege kijken we elkaar aan; teruggaan is geen optie want dat is net zo lastig met die losliggende keien.
Boven op de berg Arbolin (573 meter) hebben wandelaars een toren gemaakt van stenen. Ons doel is bereikt. We kijken om ons heen, de Picos de Europa zien we er bovenuit. Het is er koud en winderig. Het is 1 uur en we hebben nog niets gegeten, maar hier gaan we niet stilstaan. Ik kijk voor ons uit en zie een pad van hooguit twintig centimeter breed, zo’n 600 meter lang over de bergtoppen gaan. Links en rechts is de diepte. Ik blijf dicht bij Marco (met hoogtevrees) om hem een oriëntatiepunt te geven. Die is echter zo gefocust dat ik in mijn blootje hier kan ronddartelen zonder dat hij het merkt. Rustig lopen we over de bergruggen heen. De blauwe stippen voor ons dagen ons uit.
Daarna gaat de weg – gelukkig – bergafwaarts. Bij een groene wei delen we de koek en de sinaasappel. Boven ons hoofd cirkelen enkele arenden. Als ik weer thuis ben en achter mijn computer zit te typen, zal ik hieraan terugdenken, weet ik. Het is zo mooi hier, de bergen, de gele, paarse, blauwe bloemetjes, de vlinders die de hele tijd om ons heen dansen, de beekjes onderweg en de voldoening als je na een lange tocht van ruim vijf uur weer in het stadje terug bent.
We zoeken een terras in de schaduw en bestellen de plaatselijke specialiteit cider. Om de appelwijn enig mousserend effect te geven, schenkt de ober deze met naar boven gestrekte arm uit de fles in het glas. Het is even mikken en er wordt veel cider bij gemorst. Een fles van 75 ml kost 3,50 euro en je hebt er allebei een bodempje cider van. Het is een belevenis, zal ik maar zeggen. Na het terras lopen we terug naar het hotel. We moeten later allebei flink boenen om het stof van onze voeten en handen te krijgen. Morgen doen we niets, beloven we elkaar!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten