woensdag 28 juni 2017

Lachen en zwaaien naar de auto’s in de file

Hoe tevreden kun je zijn met een glas lauw water? Daarmee zit ik nu op de veranda van onze bungalow. Bij het woord veranda denk je misschien aan die oude Hollandse huizen; bij Abdi guesthouse in Payakumbuh is het een opstap naar de kamer met twee stoelen en een tafeltje. Het zijn schattige huisjes van bamboe. De badkamer is een open ruimte met een bak water en een pannetje waarmee je water over je lichaam kunt gooien. En er staat een toiletpot. Ook daarin moet je na het gebruik een pannetje water gooien om door te spoelen. Als je op het toilet zit, zie je door het open dak de ontzettend hoge klif die de Harau canyon vormt. Prachtig!


Omdat de eigenaar van het vorige hostel, Jek, ons in verband met het drukke verkeer alleen vroeg wilde brengen van Maninjou naar Payakumbuh, waren we hier al om een uur of 09 (na een autorit van 2,5 uur). We hadden honger en besloten op zoek te gaan naar eten. De Harau Canyon is een plateau met links en rechts een hoog klif, rijstvelden en af en toe een huis. Het is er vredig en relaxt.


Hoewel de smalle weg ernaar toe nu een en al volgeladen auto’s en brommertjes is. Iedereen wil de vrije dagen na de Ramadan benutten met bezoekjes aan attracties, zoals de kloof. In ganzenpas liepen we door de berm, af en toe nog daarvan afgedrukt wanneer twee auto’s en vijf brommers elkaar tegelijk willen passeren.


Na een half uur langs de file lopen en de hele tijd zwaaien in de snikhete zon, waren we het zat. Gelukkig zagen we een restaurantje. De menukaart aan de muur beloofde veel lekkere dingen maar na een beetje doorvragen bleek dat er alleen mie bakso was, een heldere soep met mie en sojaballen. Honger maakt rauwe bonen zoet, toch? In een zaakje ernaast hadden we gezien dat ze daar nasi goreng verkochten. We besloten daar vervolgens ook maar even te gaan zitten. De wandeling terug langs de drukke weg lonkte nog niet. De nasi goreng was heerlijk, lekker pittig ook, zoals veel gerechten in Sumatra. De jongeman van het restaurant, Alfian, (iedereen stelt zich hier beleefd voor) raakte met Nina in gesprek. Hij bleek op dezelfde technische universiteit te studeren als de broer van Nina’s vriendin in Payakumbuh. Nina spreekt goed Indonesisch en dat vindt men hier geweldig. Hij hing aan haar lippen, het was maar goed dat Boris niet in de buurt was.


Op mijn vraag of ik van het toilet gebruik kon maken, reageerde Alfian verlegen. Ik keek naar zijn huis achter het restaurantje. Een groot huis van cement, glimmende tegels aan de wanden. Binnen zag het er ook verzorgd uit met in ieder geval een bank, een salon- en eettafel. Vaak is een Indonesisch huis leeg, op de tv na. Oh ja en wat kussens op de grond. Nina vertaalde zijn zorg: “Het toilet stelde niet veel voor.” Ik wuifde zijn bezwaren weg en hij nam me mee om het huis heen. Boven een ‘meertje’ stond een kleine houten hut. Weg was Alfian. In het hutje stond een teil water met een pannetje erin, daarnaast een beker met de tandenborstels. De enige plek waarvan ik vermoedde dat ik daar zou moeten plassen, was een ontbrekende plank hout boven het meer. Vooruit dan maar, we zijn tenslotte al twee weken in Indonesië en Nederland lijkt ver weg.



Tijd om naar het hostel terug te lopen. “Nina wil een ojek huren”, zei ik tegen Alfian. Een ojek is een brommertaxi. De laatste meter naar het restaurant was haar teenslipper kapot gegaan. Ik zag haar al op blote voet door die vieze berm lopen (het afval wordt meestal gewoon weggegooid waar men zich op dat moment bevindt). Alfian begreep de hint gelukkig en bood aan haar thuis te brengen.


Tevreden, met een volle buik, en gelukkig om de vriendelijkheid van de Indonesiërs, liepen Marco en ik terug. Volgens mij slapen we vanavond als roosjes.

maandag 26 juni 2017

Logeren bij Jek’s place

Bij Lake Maninjau logeren we bij Bagoes Café van Jek, een vrolijke ondernemer. Zijn schoonvader is het hostel ooit begonnen, maar het was verwaarloosd, vertelde Jek en vijf jaar geleden heeft hij samen met zijn vrouw de schouders eronder gezet. Het hostel ligt aan het meer, met zitjes op verschillende niveaus. Soms ligt er een varaan te zonnen op een van de platforms aan het meer, ‘maar alleen als het warm is’ (sic).


Jek is 49 jaar, getrouwd en heeft een dochter van elf. Zij is al bijna groter dan Jek en weegt denk ik ook een stuk zwaarder dan deze tanige man. “Het is een teken van welvaart als je kinderen dik zijn.” Jek praat graag met zijn gasten. Hij heeft voor zijn huwelijk veel gereisd, in Indonesië, en weet goed wat toeristen willen. 


De kamers zijn schoon, er is een eigen badkamer met toiletpot (in plaats van ‘voetjes’) en een veranda met uitzicht op het meer. We kunnen via Jek scooters huren, een auto met chauffeur en zelfs een volgend hostel. Morgen reizen we bijvoorbeeld door naar de Harau Canyon waar we twee nachten blijven slapen. Jek heeft alvast de eigenaar gebeld en gevraagd hoe de condities zijn op de weg. 
We moeten daar voor tien uur arriveren want anders staan we uren vast in de file. Na de Ramadan hebben veel mensen een week vrij en iedereen is deze dagen onderweg naar familie. Voor ons betekent het dat we om zes uur ’s ochtends op pad moeten gaan morgen.
Jek is geboren in Bukittinggi, maar koos voor Maninjau om drie redenen. “In de morgen is er die stilte. 


De temperatuur is hier aangenaam en ‘of course the food!’. “In Bukittinggi hebben we 100.000 rp per dag nodig om te leven, hier 20.000 (1,50 euro). We hebben een tuin waar chilli groeit en sereh. Wat hebben we nog meer nodig?”



Regelmatig komen vrienden van Jek langs, om even een sigaret te roken, wat te praten met elkaar of muziek te maken. Gisteravond speelden Jek en een vriend op hun gitaar, hits van Clapton, the Stones en weemoedige Indonesische liedjes. We hebben nog maar een nacht bij geboekt.



zondag 25 juni 2017

Einde van de Ramadan

In de verte zien we flikkerende lichten. Gezang en getrommel komen in flarden over het water op ons af. Op het meer bij Maninjau drijft een vlot langzaam onze richting op. Waarschijnlijk hebben mensen hier weken aan gewerkt. Het lijkt op een piramide met lichtjes, op de top staat een Minangkabau-huis. 
Zie ook dit filmpje
Op de hoeken hangen zelfgemaakte lampionnen die een auto, de beroemde klokkentoren van Bukittinggi, een libelle en een brommer verbeelden. Midden op het vlot, omringd door de lichtjes, zitten mensen die zingen en muziek maken. Het ziet er prachtig uit.


We zitten op een randje van een plein langs het water naar het spektakel te kijken. Naast en achter ons zitten Indonesiers. Zonder enige gene maken ze een selfie met ons op de achtergrond. De man naast me knoopt een praatje aan. Hoe heet ik, waar komen we vandaan, is dat mijn man, waar gaan we naar toe? zijn de geijkte vragen. Ik vind het niet erg want mijn bahasa is net genoeg om deze vragen te beantwoorden. Een vrouw belt haar vriendin op en via facetime stelt ze Marco aan haar voor. Er ontstaat een curieus gesprek tussen die drie. Iedereen erom heen lacht. Het is het einde van de Ramadan en vrolijkheid overheerst.


In Indonesië is er – over het algemeen – een vrolijke vorm van de islam. Vrouwen met hoofddoek kijken Marco openhartig aan, willen met hem op de foto en pakken hem bij de arm als hij wat verder weg blijft staan. Geen afgewende blik of verlegen houding. Ook met het vasten wordt ruimhartig omgegaan. “Ramadan zit in mijn hart”, zei een gids toen hij samen met ons een lunchpakket opende tijdens een jungletocht. Als ze een sigaret willen roken, ‘gaan ze even een luchtje scheppen’. Ook voor ons is er genoeg te eten en te drinken. De meeste zaken zijn gewoon open. Veel restaurantjes hebben een gordijn opgehangen zodat je van buitenaf niet kunt zien wie er eet.


Sinds gisteravond is het vasten voorbij. Om 18.25 uur ging de zon onder en brak het feest hier los. Veel moslims kijken het hele jaar uit naar ‘Idul Fitri’, zoals het feest hier heet. Ze mogen weer eten de hele dag door en dat doen ze graag. Maar misschien nog wel belangrijker: mensen gaan vaak naar hun geboorteplaats voor familiebezoek. “Er komen vandaag veel kinderen langs. Wij geven hen altijd geld. Dat moet dan het liefst een spiksplinternieuw briefje zijn van 5000 roepiah (0,34 eurocent).” Op mijn vraag of hij dan niet bankroet is aan het einde van de dag, antwoordt de baas van ons hostel dat het maar een keer per jaar is en dat hij ervoor spaart.
Op de terugweg ’s avonds van het plein in het dorp naar ons hostel rijdt het verkeer af en aan. Er komt een pick up aan, de achterbak staat vol jongelui. Ze zwaaien enthousiast naar ons. ‘Selamat hari raya’ roepen we en na die gelukwens kunnen we helemaal niet meer stuk. Een sliert van auto’s, brommers en scooters rijdt ons voorbij, toeterend en vooral lachend.