zondag 16 juli 2017

Alamanda B&B is als thuiskomen

Resorts, hostels, homestays, we hebben op onze reizen op veel locaties geslapen. Voor pakweg twaalf euro hebben we in een bungalow geslapen met uitzicht op een waterval (Abdi Homestay in Harau Canyon, Sumatra) en voor veel geld in de vreselijkste viersterren hotels. Een plek springt er voor ons altijd uit. Alamanda Villa’s Bed & Breakfast in Yogyakarta is als thuiskomen.


De Nederlandse eigenaar Frans Kouwenhoven regelt de b&b met vaste hand. Hij weet als voormalig manager op cruiseschepen en van grote hotelketens als geen ander hoe je een gast op gemak moet stellen. Als wij arriveren, staat er een koud biertje en kopje thee voor ons gereed. “Hebben jullie al gegeten? Er is heerlijke soto.” Daar blijft het niet bij. Voor we gaan eten ’s avonds is er ook een malse sateh gebracht.


Het leuke aan Frans is dat hij ontzettend veel weet over IndonesiĆ« en gek is op statistieken. Bij het ontbijt weet hij saillante details te vertellen over de Indonesische samenleving, die hij staaft met cijfers. Volgens mij heeft hij het erg naar zijn zin in Yogyakarta, dat centraal gelegen is en waar je bijvoorbeeld direct naar Kuala Lumpur of Singapore kunt vliegen. Maar over de Indonesische mentaliteit blijft hij zich oprecht verbazen. “Er is sinds een paar jaar een ziektekostenverzekering voor weinig geld. Toch zijn er mensen die zich niet laten verzekeren maar wel elke dag een pakje sigaretten kopen voor hetzelfde geld.” Hij tikt op zijn voorhoofd omdat hij dat niet kan snappen.
Geduld kan hij wel opbrengen voor zijn ‘crew’. Jonge mensen krijgen bij hem de kans het vak en Engels te leren. “In het restaurant van Richie, een Indonesische compagnon van Frans, was een jongen die klaagde dat hij weinig te doen had. ‘Kom maar hierheen’, zei ik, zo iemand kunnen we goed gebruiken. Dat is iemand die wat wil leren.”


Via Frans kun je allerlei excursies regelen; wij kiezen ervoor een dag met een fiets op pad te gaan. Gids Tono gaat mee. Frans besluit ook dat de nieuwe jongen, die drie dagen in dienst is, mee moet gaan om te leren van Tono. We fietsen een hele dag met z’n vieren langs de dessa’s. Tono neemt ons ook mee naar boerderijen en fabriekjes. In een stoffige schemerige papierfabriek vouwen meisjes, gehurkt op de kale grond, tasjes en geschenkdoosjes in elkaar. We beseffen hoe we boffen in het Westen met onze bureaus die op maat worden afgesteld en superdeluxe kantoorstoelen.
In Alamanda praten we met een glaasje ‘fris’ nog even na. Volgens Frans verricht bijna iedereen in de buurt rondom de papierfabriek thuiswerk voor de papierfabriek. “Gaatjes prikken voor het hengsel van de tas. Elk gaatje wordt met een priem erin geslagen. Ik zou een perforator nemen en er tien tegelijk doen, maar ja, dit is IndonesiĆ«.”

-->
Hoewel we vijf nachten bij Alamanda hebben gelogeerd en Frans toch regelmatig hebben gesproken, ontbrak de tijd voor een goed interview. “Dat houden jullie tegoed voor je volgende bezoek.” Die afspraak gaan we graag aan!

dinsdag 11 juli 2017

Waarom vinden we Jakarta zo leuk?

Veel Nederlandse toeristen slaan Jakarta over en gaan vaak gelijk door naar Yogyakarta. Luchtvervuiling, de drukte in het verkeer en er is weinig te zien, hoor je vaak als redenen om de hoofdstad te mijden. In 2016 zijn er 2,5 miljoen toeristen geweest, het merendeel daarvan komt uit China, Maleisie en Japan, meldt het Ministerie voor Toerisme in The Jakarta Post. De bezoekers komen hier voor zaken; niet voor hun plezier. Daar moet de Transjakarta-bus verandering in gaan brengen. Ook zakenlieden kunnen op een vrij moment makkelijk de stad ontdekken met een ritje in de Transjakarta-bus, is de gedachte.
Gesponsorde bussen rijden van de Kota Tua, de oude stad, naar het Nationaal Monument en vice versa. Onderweg kun je in- en uitstappen bij bijzondere gebouwen. En belangrijk: het busvervoer is gratis! In datzelfde verhaal in The Jakarta Post stond ook dat toeristen deze voorziening nauwelijks gebruiken. De inwoners van Jakarta en mensen die hier werken echter wel. Het scheelt behoorlijk in de portemonnee en bovendien rijdt de bus op een aparte rijbaan lekker door.


We besluiten in te stappen in de blauwe dubbeldekker. Boven is het druk. Hele gezinnen hebben het zich gemakkelijk gemaakt met eten en drinken. Van alle kanten zien we lachende gezichten. Natuurlijk vragen ze of wij met hen op de foto willen. Een mevrouw maant de rest van de bus niet in het Indonesisch te praten. “Nu kunnen we wat leren. Praat Engels!” Ze stelt haar familie aan ons voor en vertelt dat ze al drie kleinkinderen heeft. “Maar ik zie er nog jong uit, toch?” Een traditioneel geklede man zet zijn zoontje naast me. Als ik vraag of de jongen op mijn schoot wil zitten, klimt hij er gelijk op. Even blijft hij rechtop zitten maar dan leunt hij heerlijk ontspannen naar achteren. Zijn vader maakt ondertussen een aantal foto’s. Er is geen terughoudendheid omdat ik Westers gekleed ben en geen hoofddoek draag.
Een man achter ons zit met vrouw en twee zonen in de bus. “I’m a teacher.” Vervolgens wijst hij ons telkens op een bezienswaardigheid langs de weg en geeft een toelichting. Hij is zijn beroep niet misgelopen. Navraag leert dat de meeste mensen bij ons in de bus in Jakarta wonen. De Transjakarta-bus is voor hen gewoon een uitje. Toeristen zien we niet.
We genieten. Wat is het toch wat ons zo aantrekt aan Jakarta? We hebben zelfs extra tijd uitgetrokken voor dit bezoek. Op het Fatahillah Square, het vroegere Stadhuisplein, is het vanouds lekker druk. Ook hier vinden enkele fotosessies plaats. Mensen vinden het bijzonder om met Westerse toeristen op de foto te gaan. Ze vragen je vervolgens het hemd van het lijf maar al gauw nemen ze vriendelijk afscheid. Het is niet zo dat ze achter je aan blijven lopen. Jonge studentes vragen verderop giechelend of ze ons mogen interviewen. Voor het vak Engels moeten ze een aantal vragen stellen – in het Engels uiteraard – en na afloop vragen ze je om een schriftelijke beoordeling van het gesprek. We geven een ‘goed’ maar kinderen op onze basisscholen spreken waarschijnlijk beter Engels dan deze studenten.


We willen naar station Gambir omdat we daar alvast kaartjes voor Bogor kunnen kopen, waar we de volgende dag naar toe willen gaan. Via een app op de telefoon vraagt Marco om twee Go-Jeks, een taxidienst met brommers. Murnia en een vriend komen even later aanrijden. De prijs is via de app al vastgesteld. Makkelijk hoor! Ik ga bij Murnia achterop. Ze is een slanke, kleine dappere brommerrijdster die als een gek door het verkeer raast. Ik voel mijn knieĆ«n uitsteken, evenals mijn hoofd, ik voel me heel kwetsbaar. 


De hele dag had ik last van een verkoudheid maar tijdens deze rit merk ik niet dat mijn oren dichtzitten sinds de vlucht gisteren en dat mijn neus loopt. Het zweet druipt van mijn gezicht maar ik peins er niet over om de rail achter me los te laten. Af en toe wurmt ze de brommer in een gaatje waarbij ik de zijspiegels op me af zie komen. Het verkeer in Jakarta, of zelfs in heel Indonesie, rijdt van links naar rechts. Iedereen voegt in en uit zoals het uitkomt. Zo ook Murnia. Af en toe zie ik – ik steek immers boven haar uit – de kilometerteller dik in de 60 zitten, waarna ze weer bovenop haar remmen moet omdat er een auto opeens van rechts komt.



Ik begrijp opeens waarom ik Jakarta zo leuk vind. Het is er bloedwarm, de zon komt hier nauwelijks door de smog heen maar de mensen zijn zo leuk. Alles is hier een ‘struggle for life’ maar het maakt dat je voelt dat je leeft.

Vliegtuig hectiek

We verlaten Sumatra en dat gaat niet zonder slag of stoot. Wat een doordeweekse vlucht van Medan naar Jakarta moest zijn, werd een Poolse landdag, maar dan op zijn Indonesisch. Tjonge, wat kunnen die fel zijn!


Het vliegtuig van Lionair kwam vanuit Banda Aceh al met vertraging aan in Medan. Om 18.30 uur zouden we doorvliegen naar Java. De vlucht stond al snel met vertraging op het bord. Daarna werd nog eens twee keer omgeroepen dat het vliegtuig later zou vertrekken. De laatste melding werd met hoongeroep ontvangen.
Om een uur of 21.30 uur kregen we het sein dat we konden instappen. Marco en ik sloten wat later in de rij aan. Er zitten nadelen aan als je je niet gelijk meldt, weet ik nu. Toen er nog ongeveer twintig mensen in de rij stonden, werden de deuren gesloten. Ik begreep uit de toelichting van het grondpersoneel dat de capaciteit van het vliegtuig niet voldoende was. Men kon in een hotel gaan slapen en zich de volgende dag melden voor de eerste vlucht naar Jakarta. Ik dacht dat de hel los brak.


Mannen vlogen op het personeel van Lionair af en een man werd bij zijn keel gepakt. Een vrouw schreeuwde zoals in films Touaregs doen, waardoor de mannen nog eens extra werden aangespoord om zich te laten gelden. Een groepje mensen slaagde erin langs de bewaking naar de gate te rennen, beveiligingsbeambten renden er achteraan. In de wachtruimte renden anderen weer langs het glas om een glimp op te vangen van hetgeen bij de gate gebeurde. Het was een gekkenhuis.
Ik deed ook een duit in het zakje in de hoop dat er toch nog enkele mensen mee konden met deze vlucht naar Jakarta. In mijn beste bahasa legde ik uit dat onze koffers in dat vliegtuig zaten en dat we de volgende dag zouden doorvliegen naar Holland. Een beetje overdrijven was – gezien de hectiek – wel geoorloofd, vond ik. Intussen waren de ‘ontsnapte’ mensen door de beveiliging met zachte dwang weer naar de wachtruimte geduwd, althans ik hoorde de vrouw weer gillen met klakkende tong.


Na telefonisch overleg kwam het grondpersoneel met een oplossing. De passagiers die al in het vliegtuig zaten, zouden weer naar de wachtruimte komen en iedereen zou met een groter vliegtuig naar Jakarta vliegen. Het leek mij een geweldige oplossing, maar de meeste Indonesiers reageerden kwaad op dit bericht. Inmiddels kwamen de andere passagiers weer terug naar de wachtruimte, ook kwaad natuurlijk. De grondstewardess werd zowat belaagd, terwijl haar mannelijke collega’s nergens te bekennen waren. Een man stormde op haar af, met zijn tas zwaaide hij tegen haar bureau. Het was de man die eerder haar collega bij de keel had gegrepen. Even daarvoor had ik de vrouw zien bellen. Op haar telefoon stond een foto van een schattig kindje. Ik moest haar helpen en ging tussen haar en het publiek in staan. “Dit is een vrouw en moeder van een kindje”, riep ik naar de heethoofden voor haar. Ik vroeg aan iemand naast me wat er aan de hand was. Er was toch een ander, groter vliegtuig? Het bleek dat de mensen het vliegtuig niet vertrouwden. Dit was een ‘emergency plane’ en men wilde eerst een garantie van de piloot dat het vliegtuig veilig was.


Een jongeman sprak me aan in het Engels en vroeg me of ik wist wat er aan de hand was. Hij wachtte eigenlijk bij een volgende gate maar was op het kabaal afgekomen. Lachen dat ik de situatie moest uitleggen terwijl ik zelf met moeite uit het geschreeuw wat zinnigs kon opmaken! De student vertelde dat hij op een vlucht naar Malang wachtte. Daar moest hij de volgende dag een test doen om zich te kunnen aanmelden voor de universiteit. Ik verbaas me er niet meer over dat mensen van hot naar her reizen hier over afstanden die we thuis alleen afleggen in de zomervakantie. Marco was intussen een gesprek begonnen met een jongeman die morgen een ‘shooting’ moest doen voor een korte film. Eigenlijk werd het best gezellig.
Bij de ingang van de gate was weer een opstootje. Een man hield een papier omhoog. Er stond een verklaring op, zo vertelde hij, dat het vliegtuig veilig was. Een stempel en handtekening maakten het stuk officieel. Iedereen maakte een foto van het papier. Al zal het niet veel helpen dat je een foto op je mobiel ervan hebt als het vliegtuig naar beneden stort. Rond middernacht konden we dan ‘boarden’. In het vliegtuig werden de stewardessen met argusogen gevolgd. Mijn buurman keek angstig naar het plafond waar wat condensdruppels zaten. Voorlopig zijn we onderweg.
Na de landing werd door iedereen zowaar een spurt ingezet. En masse stond men voor een balie met de boardingpass in de hand. Het was geen douane, zouden daar de koffers worden neergezet? Ik ging eens kijken. Een vrouw vertelt dat het om ‘compesasi’ gaat van Lionair. Wij gaan snel alweer terug naar Nederland en die papierwinkel duurt waarschijnlijk te lang voor ons. ‘Cash!’ roept ze als antwoord. Driehonderdduizend roepiah per persoon, dat is wel waard om in de rij te gaan staan. Bovendien bedenk ik dat het ook beledigend is als we schouderophalend weglopen hiervoor. Na veel geduw en getrek, de man die eerst zo kwaad werd, staat nu weer te schreeuwen en tegen de balie aan te schoppen, veel formulieren en stempels, kunnen we de stad in. Jakarta, here we come!

maandag 10 juli 2017

‘Kom gauw terug naar Sumatra!’

Het eiland Sabang, ook wel Pulau Weh genoemd, laten we achter ons. De ferry brengt ons terug naar het vaste land van Sumatra. Drie dagen lang hebben we hier geluierd, met de brommer rondgereden en vooral gesnorkeld.



Bij de haven in Banda Aceh regelen we een becak. We willen nog even de stad in om een kop koffie te drinken. De becakrijder, Jack, propt onze koffers op het fragiele wagentje. Met touwtjes – Marco schreef al eens een verhaal over hoe IndonesiĆ« met touwtjes aan elkaar vast lijkt te zitten – worden de koffers achter ons vastgemaakt. 

Jack is blij met zijn klanten, de eerste van die dag. Willen we koffie drinken bij een goede zaak? Een vriend van hem schenkt uitstekende koffie. De beste eigenlijk in Banda Aceh. “Waar komen jullie vandaan? Uit Holland? Dan moeten jullie de mensen zijn die mijn vriend Bengben op Sabang naar Anoi Itam heeft gebracht een paar dagen geleden!” In Aceh ben je als toerist geen anonieme bezoeker en iedereen kent iedereen.


Onderweg vertelt Jack over de tsunami, de ramp die nog steeds aan de orde van de dag is. “Na de aardbeving zei ik tegen mijn vrouw dat ze naar mijn moeder moest gaan, die woont verderop. Later kwam het water. Het was zwart. Mijn huis was er niet meer. Ik rende naar het huis van mijn moeder, maar mijn vrouw was er niet. Ook in het ziekenhuis kon ik haar niet vinden. Die nacht kon ik niet slapen; in gedachten hoorde ik mijn vrouw roepen om hulp. Ze was drie maanden zwanger.”


In de koffiezaak kiezen we een koffie uit, die vers gebrand is. De eigenaar, de vriend van Jack, komt bij ons zitten. “Welkom in Aceh! Wat vinden jullie van Aceh?” Hij is blij met onze vriendelijke beoordeling en vraagt ons dit thuis te vertellen. “Toeristen zijn van harte welkom hier.”



Ook hij brengt het gesprek op de tsunami. Dertig jaar was hij in 2004 en door zijn werk bij de koffiezaak/annex restaurant sprak hij Engels. “Opeens zag ik mensen voorbij rennen. ‘Het water komt eraan.’ Ik geloofde het eerst niet, maar heb toch de zaak dicht gedaan en ben ook gaan rennen. Het was vreselijk. Overal hoorde je geroep om hulp. Ik heb me opgegeven als vrijwilliger om te tolken. Veel mensen hier spreken alleen de eigen taal, van Aceh. Zo kon ik militairen helpen bijvoorbeeld met het aanleggen van drinkwater. Mijn familie vroeg later wat ik ermee had verdiend. Vrijwilliger? Dat begrip kenden ze niet.”
Marco en ik moeten op de foto met hem, met zijn vrouw en met de becakrijder. Met een ferme handdruk nemen we afscheid. “Kom gauw terug.”