donderdag 22 september 2022

Terima Kasih Pa……… Pa?

Indonesiërs zijn zeer beleefd. Iedereen wordt hier formeel aangesproken, en dan speciaal de (wat) ouderen.  Bapak (vader) gebruiken ze hier bijvoorbeeld voor de wat oudere man. Men kort het af tot Pa(k). De ‘k’ slikken ze meestal in. Dus de hele dag bedank je een oudere man met terima kasih Pa. Pa… hier in Indonesië heeft dat woord voor mij toch wat meer lading. 

Links is overgrootvader Müller met snor en daarnaast staat zijn dochter, mijn oma en de anderen zijn oud-ooms en tantes. Rechts een oudere zus van mijn oma.



Ik voel de aanwezigheid van mijn vader hier op een vreemde manier. Ik herken hem in oudere mannen, het maakt niet uit waar of wat ze doen. Of het nu de tuinman is in het resort op Bali of de man slapend op een rieten matje op de markt van Yogyakarta, ze geven mij een vertrouwd gevoel. Is het de vriendelijke knik, het beleefd groeten, het stapje opzij dat ze doen zodat ik erlangs kan; al deze kleine gebaren die ik vervolgens bedank met de zin ‘terima kasih Pa’. Het lijkt wel alsof dit bedankje verder gaat dan naar deze man alleen. Misschien bedank ik op deze (vreemde) manier mijn vader wel. Dat hij mij toch iets van dit boeiende land heeft meegegeven waar ik mij zo ongelooflijk thuis voel. 



Mijn vader heeft in Semarang zijn jeugd doorgebracht. Van de week ben ik weer teruggegaan naar de wijk waar hij samen met zijn broers en moeder heeft gewoond (zijn vader, mijn opa, is in 1943 overleden bij de aanleg van de Birma spoorlijn). Jalan Lingga is een straat waar je door je oogharen nog de Hollandse huizen kunt zien. De meeste zijn behoorlijk verbouwd, een aantal is vervangen door grote betonblokken van huizen. Het is vreemd om door de wijk heen te lopen. 

Zouden er nog mensen wonen die iets weten van de hectische periode zo rond 1955? Zouden er nog buren zijn die mijn vader gekend hebben? Hebben zij gezien hoe hij zijn moeder en jongere broers heeft verdedigd tegen fanatieke groepen die wraak wilde nemen op Hollanders of Indo’s? Hem misschien geholpen hebben om te vluchten omdat hij daardoor op een ‘dodenlijst’ stond? Het zijn verhalen die in de familie rondgaan en ik besef me dat ik, net zoals veel Indo’s, nooit meer het complete verhaal kan achterhalen. Het enige wat je kunt doen, is luisteren naar de verhalen en, tip voor Indo’s, naar Indonesië af te reizen en naar de streek van je ouders/grootouders te gaan om zo meer begrip te krijgen over het zwijgen, de mooie verhalen over Tempo Doeloe, de geluiden en de geur op te snuiven en vooral bij terugkomst ook jouw verhalen te delen met je (groot)ouders en je kinderen.

Terima Kasih Pa…..: sama sama putera 

 

 


Over koloniale hotels en witte lakens

Over hotels in Indonesië kan ik waarschijnlijk een heel blog vol schrijven. Ten eerste is er in iedere stad op dat gebied megaveel keus. Ten tweede varieert de kwaliteit nogal. Soms denken we een goed hotel te hebben geboekt en blijkt de bar bovenin een hoerentent. Hotels in koloniale gebouwen zijn weer een ander verhaal. Neem het Grand Hotel Preanger in Bandung, een hotel op een hotspot (Jalan Asia Africa, de vroegere Grote Postweg) in een prachtig gebouw. Maar de kamers, om te huilen.












De bedden zijn in dat soort hotels wel goed, breed en met witte lakens. Dat heb ik van Frans van Alamanda geleerd: een hotelier moet witte lakens gebruiken. Maar als je de douche in zo’n koloniaal pand binnen gaat, is het even slikken. Schimmel aan de muren, putjes die je niet van dichtbij moet bekijken. Baddoeken waar je doorheen kunt kijken. Naast het bed staan kastjes met allerlei knopjes, waarschijnlijk voor de radio vroeger enzo, die nu niet meer werken. Vervangen ho maar. 




Maar ook de moderne hotels kunnen tegenvallen. In Semarang sliepen we in het Azana hotel, niet ver van de luchthaven omdat we ’s ochtends vroeg naar Bali zouden vliegen. Van buiten zag het er super uit, modern. Ook de lobby was netjes. Op de gang echter van onze etage lag een smoezelig tapijt met onbestemde vlekken. Een goede vriendin van mij gruwt hiervan, weet ik (dikke kus trouwens). Onder het hoofdkussen lagen gulings (lange kussens die Indonesiërs graag tussen de knieën duwen tijdens het slapen) die ik gelijk al in de hoek gooide. ’s Avonds gingen we nog even naar de skybar op de hoogste etage. Hooggespannen verwachtingen, want misschien konden we er een alcoholische versnapering nemen. Toen de liftdeuren opengingen, schrok ik me een hoedje. Ik zag alleen een donker gat. De feestelijke verlichting was volgens mij al een tijdje buiten werking. Alleen de lichtreclame met de naam van het hotel blinkerde op het dak. Tja, de covid-pandemie heeft goed toegeslagen in Indonesië dat daarvoor veel geld verdiende met toerisme. Zelfs de glaasjes met sap krijg je niet meer als je incheckt in een hotel. 

Ik moet eerlijk zeggen dat we ook in mooie, goede hotels hebben geslapen hoor. Het zal je niet verbazen dat Alamanda in Yogyakarta voor mij bovenaan staat. Hoewel ik ook mooie herinneringen heb aan hotel Tugu in Malang (tijdens een vorige reis). Het is niet allemaal kommer en kwel. En vergeet niet dat de prijzen van de hotels in Indonesië veel en veel lager zijn dan in Europa. We mogen eigenlijk helemaal niet klagen, want het is maandag en we zijn nog steeds op reis!  




dinsdag 20 september 2022

Drie dagen in Paradijs

Deze reis wilden we graag naar Karimunjawa, een groep van 27 eilanden voor de noordkust van Java. Het maken van een reisschema was echter niet gemakkelijk: de snelle boten (2 uur) varen niet iedere dag, net als de langzame boten (5 uur). Daarnaast is er de mogelijkheid om met een vliegtuigje naar het eiland te gaan, maar ook dat kan niet iedere dag en is bovendien een stuk duurder. De Covid-pandemie maakte het er niet eenvoudiger op, want de ferrymaatschappij publiceerde tot voor kort gewoon geen vaarschema op de website. Pff. Gelukkig bood Joyce, de Nederlandse eigenares van the Happinezz Hills op het hoofdeiland Karimunjawa, uitkomst. Zij kon aan kaartjes voor de snelle boot komen voor de dag die ons goed uit kwam. Kopietjes van paspoorten en van de vaccinaties opgestuurd en we waren ingecheckt!



Twee weken geleden kregen we een whatsappbericht van haar: die dienst was uit de vaart gehaald, wilden we een dag eerder komen of een dag later? Aan het einde van de dag was er een nieuw bericht. Mensen hadden geprotesteerd en eisten dat de ferry die dag wel zou varen. We moesten maar even afwachten. En ja hoor, een paar dagen voor ons vertrek uit Yogyakarta hoorden we dat de boot toch zou varen! Zo zie je maar weer, maak je vooraf niet al te ongerust over wat er allemaal mis kan gaan. Zeker niet in Indonesië, waar het leven fluïde is en dan gebruik ik het begrip eens niet voor een ‘woke’ situatie. Als ik mensen hier zie liggen (op elk wisselend uur van de dag) op een bamboe matje, vraag ik me af waarom ik thuis altijd ren, zelfs naar het toilet en niet omdat ik erg moet maar gewoon omdat ik me er geen tijd voor gun. Je hoeft in Indonesië niet veel, maar hebt ook niet veel. Als je dat kunt accepteren, zit je hier goed.

Enfin, donderdag kwamen we op Karimunjawa aan. Bij aankomst moet je 150.000 roepia betalen als entree voor het nationale park. Er hangt een kaart in de haven van de eilandengroep waartoe Karimunjawa behoort met in donkerblauw aangegeven waar zich koraal bevindt. Overal om de eilanden. Dat belooft wat! Joyce had een chauffeur met auto geregeld om ons naar het hotel te brengen dat zich ongeveer twee kilometer buiten het dorpje bevindt. The Happinezz Hills is prachtig: een groot, mooi restaurant, een zwembad, en als een hoefijzer eromheen de zestien royale kamers met schitterend uitzicht vanaf het balkon. Joyce en haar man hebben het goed voor elkaar, al verzucht ze dat ze elke morgen wakker wordt met het idee wat er nu weer op haar pad zal komen. Zo bleek de voordeur van het hotel gisteren uit de omlijsting geknald en moest de toegang ’s avonds met triplexplaten worden gedicht om apen en honden weg te houden. 

Het moeilijkste, zegt ze, is om goed personeel te vinden. Al heeft iedereen bij Happinezz Hills een middag bijgewoond waarbij allerlei regels werden uitgelegd, zoals aan welke kant van het bord het bestek moet liggen en dat je een glas niet aan de bovenkant beethoudt, na een paar weken lapt het personeel alle regels aan de laars. Om goed personeel te houden en te belonen, wordt een ‘employee of the month’ aangewezen die dan 25 procent van het salaris als bonus krijgt. 

Achter de schermen regelt Joyce van alles: scooters zodat we het eiland kunnen rondtuffen (hartstikke leuk!), een dagexcursie naar twee snorkelspots met barbecue, een auto die ons van Jepara naar de volgende bestemming brengt. We krijgen ook tien procent korting (alle gasten van het hotel trouwens) als we eten bij het restaurant The Happinezz Ricefields. Een aanrader! Iedereen betaalt 10.000 roepia toegang, geld dat naar de lokale gemeenschap gaat. Het restaurant serveert zoveel mogelijk producten die afkomstig zijn van de boeren in de omgeving. Maar het is vooral de setting daar die het doet. Via een houten vlonder kun je langs de rijstvelden lopen, waar jongetjes met een vlieger in de weer zijn en een boer eindelijk zijn ploegmachine met veel rookwolken aan de praat krijgt. 



We eten heerlijk daar en Marco maakt een foto van de kok in de keuken. Nog geen vijf minuten later krijgt Marco een whatsappbericht van Joyce, met een foto van Marco die daar fotografeert! Het geeft aan hoe klein dit eiland is. Tijdens de coronapandemie zorgde iedereen ook voor elkaar, vertelt Joyce later. In Nederland maakte men zich zorgen of ze wel of niet op vakantie konden gaan. Voor de mensen hier was het de vraag of er eten zou zijn die dag. Met het wegvallen van het toerisme ontbrak het de meesten op het eiland immers aan hun inkomstenbron. Joyce heeft toen bijvoorbeeld met behulp van familie en vrienden thuis een voedselactie opgezet. Voor de mensen in de kampong en het personeel werden onder andere balen rijst uitgedeeld. 





Voor de laatste avond op het eiland hebben we onze zinnen gezet op een diner bij Bukit Love, een uitkijkpunt op de heuvel achter het hotel. Een poster aan een boom geeft wervend aan dat er eten is, drank, live muziek. We hebben er zin an. De weg ernaar toe gaat steil omhoog, in het donker is dat zeker een uitdaging. Volgens mij schrok het personeel boven op de top zich een ongeluk toen er opeens bezoek voor de deur stond. Wel ging gelijk de muziek aan (een radio) en werd de menukaart gebracht. Die was zo beperkt dat we besloten het bij een biertje te houden en later in het restaurant van het hotel te gaan eten (lekker!). 

De drie dagen in het paradijs zijn om. Voor drie overnachtingen in the Happinezz Hills inclusief twee diners (met dure biertjes en een fles wijn), 2,5 dag drie scooters ter beschikking, de snorkelexcursie van een dag, de autoritten van haven naar hotel en vice versa betalen we voor twee personen omgerekend 230 euro. Dus voor 38 euro per persoon per dag heb je het hele pakket. Nu wil ik niet iedereen aanraden om ook naar Karimunjawa te gaan, want het moet natuurlijk wel een paradijs blijven. Maar als je het dan toch perse wilt, kan ik dit adres zeker aanbevelen. Onze volgende halte is Semarang, de geboortestad van Marco’s vader. Ben benieuwd.  

  


zondag 18 september 2022

De boot

We hebben alweer van verschillende vervoersmiddelen gebruik gemaakt. Van Gojeks (achter op de brommer bij een chauffeur), taxi’s, bemo’s (volkswagenbusjes waarbij je voor 2.000 roepia een stukje kunt meerijden) tot scooters, treinen, bussen, vissersbootjes en ferryboten. 

Gelukkig hadden wij kaartjes voor de snelle ferry. Het is net alsof je in een vliegtuig zit, met drie rijen stoelen. Op twee televisieschermen worden films vertoond, beter gezegd, stukjes van films. 



Op de heenreis zaten we naar de meest recente Spiderman-film te kijken, totdat er na dertig minuten gewoon een andere film begon. De airco zorgde voor een frisse wind. 

De terugreis was minder comfortabel. De zee deed de boot behoorlijk schommelen en bovendien was het er warm. Het zweet stond op de rug. In het gangpad lagen enkele mensen op een matrasje op de grond. Een meisje zat met een plastic zakje voor haar mond. Het kan altijd slechter tenslotte he? 

We spraken gisteren toeristen die de langzame boot naar Karimunjawa moesten nemen (omdat de snelle boot die dag niet ging). Vijf uur lang zaten ze opgepropt in een te volle boot. Het erge was dat er ook volop werd gerookt. Dat valt toch op in Indonesië: iedereen rookt, althans de mannen in ieder geval. Joyce (van The Happinezz Hills) had eens gevraagd aan een personeelslid waarvoor hij zou kiezen als hij weinig geld had: voor een maaltijd of voor sigaretten. “Tja, zonder een maaltijd kon hij wel een keer; maar zonder een sigaret niet.” 



Eerder hadden we gehoord dat de economie van Indonesië vooral draait op de verkoop van sigaretten. De overheid zal zo’n inkomstenbron dus niet zo snel inperken. Het land lijkt vaak qua ontwikkeling op het Nederland van zestig jaar geleden. Alleen hebben zij hier allemaal al een tv, een mobiele telefoon en een scooter, al is het dan op afbetaling. Maar ik ga me maar eens concentreren op de horizon in plaats van op het beeldscherm van de computer. Mijn maag draait, ik heb het benauwd en we moeten nog een uur. Leve de snelle boot.  



















zaterdag 17 september 2022

Op weg met Hastono

Na zeven heerlijke dagen in Yogyakarta ging onze reis verder naar het eiland Karimunjawa. Gids en chauffeur Hastono zou ons brengen met de auto naar Jepara, een stad in het noorden van Java. Een reis van ruim 400 kilometer, waar we elf uur over gedaan hebben. 

We zijn overigens niet in een rechte lijn gegaan, hoor. Hastono weet altijd wel weer een bezienswaardigheid of leuk eettentje. We hebben bijvoorbeeld onderweg een koffiefabriek bezocht. Even de benen strekken en gelijk iets leren over de productie van koffie. Boven de ingang van de fabriek stond het jaartal van opening, 1911 en volgens mij is er sindsdien niets veranderd. Wat een oude meuk stond daar. De bonen werden nog handmatig geselecteerd. 








Ongeveer dertig dames zaten in de fabriekshal op een krukje de slechte koffiebonen eruit te halen. De meesten werkten alleen in de ochtend om iets bij te verdienen, vertelde de opzichter (een man). Ik moest ook nog plaatsnemen op een krukje. Waarschijnlijk zou mijn uurloon heel laag liggen want na vijf minuten had ik drie gekneusde boontjes uit de berg gehaald. De dames zaten onderling wel met elkaar te praten, het zag er niet uit alsof de baas er bovenop zat en toen we weggingen, werden we vrolijk uitgezwaaid.

De weg vanuit Yogyakarta richting noorden leidt langs een prachtig gebied. Af en toe zie je de vulkaan Merapi in de verte. Rijstvelden overal om je heen. Boeren die met een ouderwetse machine de grond omploegen terwijl de witte reigers om hen heen fladderen. En altijd die brommertjes die links en rechts langs je schieten. Op een tweebaansweg, welteverstaan. Hastono vroeg of we zijn ouderlijk huis wilden zien, dan reden we even langs. Je weet zeker het antwoord al? 
Het mooie van Hastono is, vind ik, dat hij een moderne Indonesische man is, maar dat hij trots is op de tradities van zijn familie en zijn dorp. 



Geen moment merkte ik enige gene toen hij ons rondleidde door het houten huis van zijn ouders. Geen plankje aan de buitenkant was hetzelfde, de vloer was van aangestampte klei, en de muren van bamboe. “Het toilet is daar achteraan, het is niet modern”, wees Hastono me de weg naar de kamar kecil, twee voetstapjes naast een gat in de vloer. Ernaast staat altijd een grote betegelde bak met water en een pannetje zodat je het toilet kunt doorspoelen. Papier gebruiken is uit de boze, want dan raken de leidingen verstopt. Maar eerst ging zijn tante met een borstel en ammoniak in de weer; daarna mocht ik er pas in.
Hastono’s vader nodigde ons uit voor een kopje thee met een snack: gebakken banaan of gefrituurde cassave. Moeder kwam er ook bij, evenals als opa. Iedereen zat op zijn gemak, ik merkte geen haast. Hoe zou ik thuis reageren als mijn zoon voor de deur stond met vier gasten, neem ik dan ook de tijd? Dit was in ieder geval een gastvrije ontvangst. Bij het weggaan, viel ons oog op een formulier dat we vaak bij een huis zien hangen. Erop staan data, namen en getallen. Naast het formulier hangt ook een bakje. Hastono legde ons uit dat iedere familie elke week geld in dat bakje doet voor de gemeenschap, vaak het eigen straatje of de kampong. Dat geld wordt opgehaald en bewaard totdat er iets moet worden gekocht, zoals stoelen voor een bruiloft of iemand financiële hulp nodig heeft.

Zo reden we met kleine omwegen naar het noorden. Aan het einde van de dag wilden we allemaal het liefst ons in het hotel even opfrissen, maar Hastono liet ons eerst de haven van Jepara zien. Gekleurde vissersboten tuften een voor een het haventje in en langs de weg stonden de eerste manden met verse vis al gereed voor kopers. Het was inderdaad een prachtig gezicht, zeker met de zonsondergang. Jammer alleen dat de mensen hier hun afval achter zich neer gooien. Het bewustzijn omtrent het milieu moet hier nog doordringen. 
Die nacht zouden we nog in Jepara slapen; de volgende morgen moesten we om 09 uur de fast ferry halen naar het eiland Karimunjawa. Hastono zette ons op tijd af bij de haven en daar namen we afscheid van een supergids. Tot gauw hoop ik weer!  
 
 






woensdag 14 september 2022

Schets van een interessante man

Alamanda villa’s  is een super accommodatie in Yogyakarta. We hebben er al eerder over geschreven en noemden dat verhaaltje niet voor niets ‘Alamanda is als thuiskomen’. We waren in 2012 een van de eerste gasten en werden toen al in de watten gelegd. Daarna probeerden we altijd hier een joglo (Javaanse villa) te boeken als we deze kant op reisden. 

Frans Kouwenhoven is de drijvende kracht achter Alamanda. Bovendien heeft hij een staf om zich heen die ook vrijwel vanaf het begin hier werkt zoals Richie, Hastono, Awe, Anton, Nani. Volgens mij werkt men over het algemeen in Indonesië totdat het loon er is, keert dan huiswaarts en meldt zich vervolgens pas weer als het geld op is. Bij Alamanda is de vaste kern er altijd. Dat zegt ook iets over de werkgever. Frans lijkt me geen gemakkelijke baas omdat hij kwaliteit wil bieden en die houding ook zoekt in zijn medewerkers, maar hij is er wel een met wie er altijd te praten is en bij wie je terecht kunt. Dat doet me trouwens aan mijn eigen werk denken 😊, maar dat is een ander verhaal. 

Let wel, dit is geen interview, hoor, meer een schets van een interessante man. Frans is geen type dat in Nederland twee hoog achter heeft gewoond. Uit onze gesprekken de afgelopen jaren blijkt dat hij in ieder geval ook in Griekenland, Zuid-Afrika en Rusland heeft gewoond. Als hij daar in zijn gebruikelijke staccato-stijl over vertelt, komen er altijd saillante details naar voren. ‘Hospitality’, eigenlijk de wens van de klant vóór willen zijn, is daarbij een sleutelwoord. Frans heeft ook in de wereld van cruiseschepen gewerkt, maar als ik ooit zou horen dat hij eigenlijk een geheim agent was, verbaast me dat niets.

Met Frans een dagje op stap is trouwens ook een belevenis. De man heeft een feitenkennis paraat over Indonesië, daar kan menig Azië-journalist een puntje aan zuigen. Bovendien is hij in staat een vlijmscherpe analyse te geven over de situatie, de politiek of de economische positie van het land. Ik vraag me soms af wanneer hij tijd heeft om kranten te lezen of op internet te scrollen op zoek naar nieuws, want hij lijkt altijd wel bij het grote huis van Alamanda te zijn. Bij het ontbijt of avondeten (Richie is een supergoede kok en maakt een dagmenu voor 50.000 roepia pp, 3,50 euro) schuift Frans af en toe aan bij de gasten. Altijd ontstaat er een geanimeerd gesprek. Hij moet welhaast adhd hebben, met die tomeloze energie van hem. 

Behalve dat het een bijzonder interessante man is, vind ik het zo knap aan Frans dat hij de klant altijd voorop stelt. Ik zal wat voorbeelden geven. Tijdens een gesprek op het terras breekt het zweet ons uit. Op een onbewaakt moment loopt Frans naar de muur en zet de ventilator aan. Zonder wat te zeggen. Op de eerste ochtend vertel ik mijn reisgenoten dat er een soort ventilator in de muur zit, die ’s nachts best veel lawaai maakt. We vragen hoe we het apparaat kunnen uitzetten. Het ding gaat automatisch aan wanneer de buitenlichten op de veranda aan gaan. De tweede avond haalt Frans de zekering eruit: geen buitenlicht maar gelukkig ook geen lawaaiige fan. Als wij de volgende dag op pad zijn, maakt hij de elektriciteitsdraad los zodat de buitenlampen het wel gewoon kunnen doen. Hoe hij de draad later weer bevestigt, is me een raadsel maar wij slapen heerlijk.

Ook weet Frans dat Marco graag een biertje lust. In de koelkast staan altijd een paar biertjes koud. De stafleden nemen die servicegerichte houding over. Vandaag vertelde ik Hastono dat ik klepon zo lekker vind, die groene balletjes met rietsuiker binnenin met kokos aan de buitenkant. Een paar minuten in de stomer, heerlijk! Na een lange dag waarbij Hastono haarspeldenbochten neemt, ons voor gaat, de berg af naar een waterval, hard doorrijdt om een winkel met wayang golek-poppen voor sluitingstijd te kunnen bezoeken, stopt hij bij een hoekje. Wij zijn te moe om te kijken waar hij naar toe gaat. Dan komt hij terug met een papiertje gevuld met … klepon! 

Dus, als je ooit naar Yogyakarta gaat, wat ik zeker kan aanbevelen, laat je dan in de watten leggen door Frans en zijn team bij Alamanda. En doe vooral de hartelijke groeten! 



    

 


maandag 12 september 2022

Gastvrij Indonesië

Yogyakarta vinden we zo’n leuke stad. Het is de grootste universiteitsstad van Indonesië, misschien zorgen al die jongelui hier wel voor een relaxte sfeer. Er zijn ook heel verschillende wijken om te ontdekken. Gisteren hebben we bijvoorbeeld een wandeling gemaakt door de wijk Kota Gede aan de noordoostelijke stadsrand aan de hand van het boek ‘Historische stadswandelingen’ (KIT Publishers, Amsterdam, Emile Leushuis). Verstilde straatjes ontdek je dan. 

Zo loop je nog in de Pasar Gede, de drukke markthal waar je van vanillestokjes tot batikdoeken en kippenpoten (en dan bedoel ik echt de poten met de nagels er nog aan) kunt vinden. Een paar blokjes verderop sla je een hoek om en bevind je je in de Gang Rukun. Een straatje zonder verkeer met traditionele Javaanse woningen. De steeg geeft een goed beeld van de woonsituatie van de mensen in Kota Gede rond 1850. Overdag ziet het er gesloten uit met houten panelen die de galerij voor het huis afschermen tegen de zon. ’s Avonds gaan de panelen open en zit men eerste rang. In de deuropening van zo’n huis stond een man. Hij knikte vriendelijk. “Komen jullie uit Holland? Ik heb een jaar gewoond in Groningen.” Enfin, je begrijpt, wij hebben weinig aansporing nodig om een gesprek te beginnen.

Als we aangeven dat we de Gang Rukun zo’n prachtige straat vinden, nodigt hij ons uit om binnen te kijken. Onze schoenen zijn snel uit en we gaan een ruime hal in. De vloer is betegeld in een fraai patroon. In de kamer van zeker zeventig vierkante meter zit een jonge vrouw, zijn dochter. Zij heeft op school gezeten in Groningen toen haar moeder daar haar doctorstitel in psychologie haalde. “Ik ging op de fiets naar school, haha.” Tja, in een Indonesische stad zie je weinig fietsers. Wel heel veel brommertjes waarmee de bestuurders als cowboys door het verkeer razen. Ik zou mijn kind hier ook niet op de fiets weg laten gaan, denk ik.

Over de lengte van de woonkamer bevindt zich de galerij met een zithoek. Hij doet een paneel open met uitzicht op het smalle straatje. Aan de andere kant van de woonkamer is de keuken. Ook groot! En modern. Zijn vrouw en zijn moeder zijn hier bezig. Ik begroet de oudere vrouw zoals het een jonger iemand betaamt: ik pak haar hand en druk deze tegen mijn voorhoofd. De man is al weer naar een andere kamer gelopen. Die is heel leeg, op twee bedden (twijfelaars) na, niet opgemaakt maar alleen met een gebloemd onderlaken erop. Er is ook een tuin, gedeeld met de buren. De buurvrouw staat al geïnteresseerd op haar stoepje. We merken vaak dat men het erg leuk vindt om met westerse toeristen te praten en ook op de foto te gaan. Als er deze afgelopen twee weken een meting zou worden gehouden met de meeste ‘Belanda’s’ (Hollanders) op de foto, dan prijken wij zeker bovenaan die lijst!

Wij nemen dit keer van onze gastheer een foto voor zijn prachtige huis en vragen ons af of wij thuis ook zo maar toeristen in ons huis zouden uitnodigen. Zou jij het doen? 

zondag 11 september 2022

Heb je last van aambeien?

Indonesiërs zijn doorgaans niet zo open over hun wel en wee en houden zich enigszins op de vlakte als het over persoonlijke zaken gaat. Daarom verslikten we ons in de auto toen onze gids/chauffeur ons vroeg of we ook wel eens last hadden van aambeien. Het bleef stil. “Daar praten we eigenlijk niet over in Nederland”, antwoordden we. 



Het onderwerp kwam ter sprake omdat ik een reclamebord langs de kant van de weg zag staan. ‘Ambeiyen? Operasi’ en een toelichting eronder. Ik moest erom lachen. Zo vaak zie je niet een bord bij een verkeerslicht staan waarop staat aangegeven wat een operatie kost om aambeien weg te halen. De gids sloeg aan op het woord dat in het Nederlands en Indonesisch hetzelfde is. “Hier hebben veel mensen last van aambeien”, verklaarde hij. “Door harde poepie krijg je daar scheurtjes. En als men bovendien veel zit, is de kans op aambeien groot. In het eten gebruiken we veel pepers en dat is dan heel pijnlijk. Hoe is dat bij jullie in Nederland? Hebben jullie er ook zoveel last van?” 

Na de stilte kwam een luide lach van ons alle vier. Het is bijzonder om met elkaar te praten over de overeenkomsten en verschillen die we bij elkaar zien. Ik neem me voor om eens te gaan zitten voor een goed gesprek met deze gids, die zich vaak tussen twee werelden begeeft. Die van zijn familie, in de kampong, en die van de toeristen met wie hij vaak op stap is. Wordt vervolgd! 


zaterdag 10 september 2022

Geen toegang tot de Borobudur?




Wie ooit via de verschillende galerijen de top van de Borobudur ( https://borobudurpark.com/ ) heeft bezocht, is een geluksvogel. Dit Boeddhistische tempelcomplex in Midden-Java is gesloten voor het publiek. Althans, een handjevol toeristen wordt weliswaar af en toe toegelaten, op basis van loting en na betaling van een fors bedrag. Maar het overgrote merendeel van belangstellenden kan alleen via de tuin dit wereldwonder aanschouwen. 

Volgens de krant Tempo bezochten voor de Covid-pandemie gemiddeld 10.000 toeristen per dag de tempel. Gesteld wordt dat vooral de mensen die de zonsopkomst of -ondergang wilden zien, op de beelden klommen voor een beter zicht. We hoorden ook een theorie dat er veel werd beschadigd door Indonesische kinderen die de Borobudur met hun familie bezochten. Hier in Indonesië zouden kinderen behoorlijk vrij worden gelaten en weinig gecorrigeerd, zo was het verhaal, waardoor er bijvoorbeeld namen werden geschreven op de eeuwenoude muren en stupa’s (religieuze bouwwerken) werden beklommen. 


Eerst werd van februari 2020 de bovenste galerijen afgesloten voor bezoek. De chef van het Borobudur Conservation Centre zei destijds dat dit ‘Unesco Werelderfgoed ook bewaard moet blijven voor de komende duizend jaar’. Blijkbaar was deze maatregel niet afdoende. En aangezien Indonesië al die tijd nauwelijks toegankelijk was voor toeristen, moeten het wel de eigen inwoners zijn geweest die zich niet hebben kunnen gedragen. In juni 2022 presenteerde het Ministerie voor Toerisme het plan de toegangsprijzen voor het complex behoorlijk te verhogen. 

En uiteindelijk dus ook de maatregel te nemen om het complex alleen voor 1.200 mensen per dag voor honderd dollar toegankelijk te maken.
Vooraf hebben we flink getwijfeld of we naar de Borobudur zouden gaan. De toegangsprijs was nu 45 dollar pp (inclusief de toegang overigens voor het Hindoeïstische tempelcomplex Prambanan) en we konden alleen in de tuin rondom de Borobudur lopen.











Een alternatief was om de tempels te bekijken vanaf een berg er tegenover. Dat hebben we eerst gedaan. Na anderhalf uur rijden vanuit Yogyakarta kwamen we bij de berg Punthuk Setumbu. Er was een prima betegeld wandelpad naar de top aangelegd. Boven kon je vanaf een platform in de verte inderdaad de Borobudur zien. Maar heel in de verte. We besloten toch te gaan en daar hebben we geen spijt van gekregen. In de tuin kunnen bezoekers een trap nemen waardoor je bovenop langs de muren om dit wereldwonder kunt lopen. Je ervaart de grootsheid ervan, ziet de reliëfs op de verschillende niveaus, de waterspuwers aan de zijkanten van elke galerij. Het was prachtig. En als het dan nodig is om de toegang te sluiten zodat dit schitterende complex voor de toekomst behouden kan blijven, dan is dat maar zo.  


donderdag 8 september 2022

Orang campur

Soms vragen mensen thuis hoe Indonesiërs reageren op Hollandse toeristen. Of je nog iets merkt van negatieve sentimenten jegens Nederland, de voormalige koloniale bezetter. Maar daar merk ik nooit iets van. Indonesiërs laten sowieso niet het achterste van hun tong zien en iedereen is even aardig tegen ons.

Wijs op Marco en zeg ‘orang campur’ (orang is mens en campur is mixen/mengen) en je hebt hier de lachers op de hand. Of ze antwoorden met een grote glimlach: ‘orang gado gado’ of ‘orang goreng’. 

In Nederland wordt er niet zo gemakkelijk gedacht over de periode Nederlands-Indie en de rol van Indonesiers vooral tussen 1945-1949. Er is behoorlijk gevochten in de onafhankelijkheidsstrijd en sommigen nemen dat Indonesiers nog steeds kwalijk. Neem bijvoorbeeld de commotie over de viering van het einde van de Tweede Wereldoorlog – ook in Azië – op 15 augustus jl in ogenschouw. De voorname rol van de Indonesische ambassadeur deed vele vooral Indische organisaties in Nederland over elkaar heen buitelen van verontwaardiging. Maar dat is politiek. Op het wereldtoneel zal ook Indonesië ook vast zich anders, formeler opstellen tegenover Nederland dan de lokale bevolking hier.

Wat me wel vaak opvalt, is de geringe kennis over Nederlands-Indië thuis. Zelfs bij Indo’s. Regelmatig komen we in Indonesië Indo’s tegen met wie we ook een praatje maken. Waar zijn je ouders geboren? Zijn allebei je ouders Indo? Zijn zij ooit terug geweest? Dat soort vragen komen dan aan de orde. Negen van de tien keer weten de mensen weinig van hun achtergrond. “Ik ben Indonesiër”, zegt een Nederlandse toerist. Het kan zijn dat hij zich zo verwant voelt met de mensen hier, maar dat blijkt niet het geval. “Tja, hoe heet dat? Mijn moeder was half: Nederlands gemengd met inlands bloed.” Of iemand geeft het percentage aan dat hij of zij Nederlands/Indonesisch is. Ik heb wel eens op facebook bij Indo be like gelezen dat percentages noemen vloeken in de kerk is. Of lees eens verder op https://www.federatie-indo.nl/indo/

Sommigen stellen dat het woord Indo staat voor In Nederland Door Omstandigheden. En dat is natuurlijk een waarheid als een koe. Wanneer de onafhankelijkheid niet was uitgeroepen destijds en Nederland niet onder druk van Amerika het overzeese gebied moest ‘teruggeven’, hadden velen waarschijnlijk de voorkeur gegeven aan leven in dit prachtige land. Mind you, Indo’s namen in het koloniale leven in Indië toch een andere plek in dan niet gemengde (dus volbloed) Nederlanders. In Bandung staat nog steeds een prachtig, groot gebouw aan de Jalan Asia Afrika waar congressen worden gehouden. Dit gebouw was voor de oorlog de sociëteit voor Nederlanders. Er was een toneelzaal, schouwburg, bowlingbaan, noem maar op. 

De Indische Nederlanders hadden verderop een veel bescheidener sociëteit. Rangen en standen zijn van alle tijden. Vandaag gaan we eens kijken hoe dat zit aan het hof van de sultan van Yogyakarta. Een bezoek aan de kraton staat op ons programma. Hastono is onze gids. Hij is vanaf het begin een van de stafleden van Alamanda, en een van de beste. Dat belooft wat!


dinsdag 6 september 2022

Onderhandelen, onderhandelen

Een prijs afspreken voor een taxirit of met een gids, is in Indonesië topsport. Neem nou een dag als vandaag. Vanuit Bandung wilden we naar de vulkaan Tangkuban Prahu die ongeveer twintig kilometer ten noorden van de stad ligt. Een studente die we in de bus in Jakarta hadden ontmoet, bracht ons in contact met een reisorganisatie in Bandung. Zo werkt dat in Indonesië: iedereen kent wel iemand die kan ‘helpen’. Er is een actieve informele economie waarin veel geld rondgaat. De mensen moeten waarschijnlijk ook wel op die manier hun geld bijeen vergaren. 

In de trein van Jakarta naar Bandung zaten we via whatsapp te onderhandelen. De kennis bood ons een auto aan met Indonesisch sprekende chauffeur/gids voor ‘only’ 1.400.000 roepia (94 euro). Daarna zakte hij voor ons naar een ‘special price’ van 1.250.000 roepia (84 euro), maar dan met een Engels sprekende chauffeur. Na een paar appjes ging hij voor de Indonesische gids 400.000 roepia naar beneden qua prijs en voor de Engelse gids 100.000 roepia omlaag. Snap jij het nog? We besloten niet op zijn aanbod in te gaan en later op de dag ter plaatse te kijken of we wat konden regelen. Tot nu toe lukt ons dat steeds.


Vanmorgen konden we inderdaad met behulp van de Gojek-applicatie op de telefoon een auto met chauffeur regelen voor pakweg 115.000 roepia! Dat was de eerste horde. Bij de vulkaan vroegen we de chauffeur of hij wilde wachten om ons later ook terug te brengen naar Bandung. Na veel vijven en zessen wilde hij wachten voor 50.000 roepia per uur. Okay, so far so good.

We keken trouwens onze ogen uit bij deze vulkaan, waar overal stoom uit de grond kwam en plasjes water op de grond kookten. Er bleek verderop nog een andere vulkaan te zijn maar daarvoor moest je een gids inhuren. Gelukkig was dat een vaste prijs (200.000 op een doordeweekse dag voor buitenlandse toeristen). Wel liepen er twee andere mannen mee, vrienden, zei de gids, die ons zouden helpen. We voelden het al aankomen, dat wordt weer onderhandelen.
De wandeling naar de andere vulkaan alleen al was prachtig, door een bos heen waarvan de stammen zwart geblakerd waren door de lava. Maar laat ik niet afdwalen. Op een gegeven moment werd gevraagd of we een armband van lavasteen of een setje magneetjes wilden kopen van de bevriende gidsen. We hadden voor beide mannen, die de hele weg gezellig met ons hadden gekletst, al 15.000 roepia apart gehouden. Ze wilden alleen geen geld aannemen, daarmee konden ze hun vergunning kwijtraken, was het verhaal; we konden ze helpen door iets te kopen. Tja, toch maar een armbandje gekocht. 


Bij de uitgang van het park bleek onze chauffeur al naar huis. We waren bijna drie uur weg geweest en misschien had hij andere passagiers voor de rit terug naar Bandung gevonden. Gelukkig stonden er bij de uitgang enkele busjes. Voor 200.000 roepia wilde een chauffeur ons naar Lembang brengen, het dichtstbijzijnde stadje waar we een Gojek-taxi naar Bandung konden regelen. Voor de helft van dat bedrag waren we zo’n beetje helemaal hier naartoe gebracht, dus met dat bedrag gingen we niet akkoord. Ons hoogste bod was 60.000. De onderhandelingen stokten en we besloten naar beneden te gaan lopen. Halverwege de wandeling stopte een personenauto naast ons.
 De man vroeg of hij ons naar Lembang moest brengen. Ik zat al op de achterbank toen de man zei dat de rit 100.000 roepia zou kosten. Via de andere deur stapte ik weer uit de auto. Dan liever verder wandelen, vonden we alle vier.
Beneden bij de hoofdweg stopte een busje achter ons. Het was dezelfde chauffeur met wie we zo hadden onderhandeld. Voor 60.000 roepia wilde hij ons uiteindelijk toch naar Lembang brengen. Waarschijnlijk leed hij nu geen gezichtsverlies ten aanzien van zijn collega’s en verdiende hij toch iets.

Omdat de weg hier heel druk was, gingen we overstag. Tien minuten rijden later werden we in hartje Lembang afgezet. Tot twee keer toe zegde een Gojek-taxichauffeur plotseling af van de afgesproken rit naar Bandung en reed hij ons voorbij. De derde keer was het raak voor 77.000 roepia. Alleen koos deze chauffeur een alternatieve route naar Bandung die over smalle, slecht begaanbare wegen ging, die afwisselend steil omhoog of naar beneden leidde.
Na een autorit die meer leek op een ‘ride’ in een achtbaan, reden we de Jalan Braga op. Pff, het was ons gelukt. Bijna twaalf kilometer gelopen, in totaal ongeveer drie uur in auto’s gezeten en bij elkaar misschien een uur onderhandeld over van alles. Het was wel een dag met een gouden randje. Ik heb nu weinig geschreven over de Tangkuban Prahu maar ik kan het iedereen aanbevelen. Al dan niet met een Gojek.


zondag 4 september 2022

Leven langs de spoorlijn

Vijf jongetjes stoeien met elkaar, ze vormen een kluwen met armen en benen, totdat de bovenste valt. Gelukkig lagen ze op een matras, dus ze kunnen zich nauwelijks bezeren. Het lijkt een aardig tafereel zolang je niet ziet waar ze spelen. Langs de spoorlijn, midden tussen de rails. Dit is real Jakarta. 

Anneke en Ronnie leiden al enkele jaren toeristen rond die nu eens niet de musea willen bekijken of de prestigieuze malls willen bezoeken maar ook de andere kant van Jakarta willen zien. Vooraf kun je je overigens geen voorstelling maken van hetgeen je die dag zal gaan zien. We waren er na afloop allemaal stil van en hadden de beelden nog op ons netvlies. Van een ding waren we overtuigd: wat hebben wij het goed!

In het verstedelijkte gebied rondom Groot Jakarta – met de aangrenzende steden erbij dat samen Jobodetabek vormt – wonen zo’n 30 miljoen mensen. Binnen de stadsgrenzen van alleen Jakarta wonen circa 10,5 (2020) miljoen mensen. Officieel. Want er wonen duizenden mensen illegaal in Jakarta. En gisteren hebben we er een paar ontmoet.
  
Anneke kwam met haar zoon Brandon naar het ontmoetingspunt; Ronnie bleek behoorlijk ziek. Met de auto brachten ze ons naar het noordelijke puntje van de stad, bij de haven. We volgden haar een gangetje in waar we nooit van ons leven zonder haar naar binnen zouden gaan. Het was er misschien een meter breed. Aan de ene kant waren openbare ‘kamer mandi’s’ (wasruimten) en toiletten (een Frans toilet, zeg maar, met een gat in de grond). Aan de andere kant van de gang zagen we woonruimtes. Lege kamers, met hier en daar een matras op de vloer. De meeste huizen hebben wel een televisie, dat dan weer wel. Anneke vertelde dat de mensen gewoon elektriciteit betalen; maar officieel wonen doen ze er niet. 

We stopten bij een huis waar vier meisjes enigszins verlegen naar buiten stapten. Vader overleden, moeder aan het werk. Anneke stopte hen wat geld toe. Die ochtend hadden we bij een supermarkt nog tandpasta, shampoo, wasmiddel en kindervoeding gekocht. We gaven de tas aan de meisjes met het gevoel toch enorm tekort te schieten. 

Met een becak reden we het illegale dorp verder in. De straatjes waren vol met mensen, spelende kinderen en geparkeerde brommertjes. Ik denk dat het geen optie is om in die lege, donkere kamers te blijven overdag. We stopten bij een muur waar een gat in was gemaakt. Daarachter lagen spoorlijnen. Elke vijf minuten dendert hier een trein voorbij. “We gaan naar de overkant, want hier komt zo de trein”, zei Brandon. Langs de muren waren zeilen opgerold, ik vermoed dat die ’s avonds worden losgemaakt en zo een afdakje vormen voor de slapers eronder. Een groepje ouderen zat te kaarten. De man ernaast ging rechtop zitten en vouwde zijn zeil netjes voor ons neer. “Kom zitten.” Een buurvrouw kwam erbij, we werden met veel interesse bekeken. Geen moment had ik het gevoel dat we niet welkom waren, integendeel, ze leken het fijn te vinden bezoekers te hebben. Te worden gezien.

Een bekende vrouw van Anneke kwam langs met in haar mandje etenswaar. Anneke vroeg wat ze nog had: gebakken tempeh en wat nasi in bamboebladeren. Als ze alles had verkocht, maakte ze 12.000 roepia winst, ongeveer tachtig eurocent. De vrouw woonde met haar kleinkind langs de spoorlijn, ze had geen 300.000 roepia om een woning te betalen. Ze maakte een wuivend gebaar met haar hand: haar dochter, de moeder van haar kleinkind, was er op een dag vandoor gegaan. Gelukkig kocht Anneke alles wat er nog in het mandje zat voor de mensen die om ons heen zaten. Dat is een onderdeel van de Jakarta Hidden Tour: Je betaalt best een fors bedrag voor een tour – 50 dollar/euro – maar er wordt van alles gekocht en uitgedeeld, sommige mensen krijgen geld toegestopt en zij betalen de becaks waarmee we naar de verschillende delen van de wijk rijden. Voor de covid-pandemie haalden Anneke en Ronnie elke zaterdagmorgen kinderen op. In een klaslokaal kregen ze dan extra les. Ook deze activiteit organiseren zij dankzij de opbrengst van de tours.

Die middag zagen we ook hoe Amerikaanse sojabonen verwerkt worden tot blokken tempeh en tofu. Een fabriek kan ik het niet noemen. We gingen een donkere ruimte in, met boven ons allerlei planken waar de etenswaar op lag te fermenteren. Een man vulde een lange reep plastic met sojabonen, die al een dag hadden liggen weken in water. Nadat hij de bonen met behulp van twee soort strijkijzers tot een driehoekje had gevormd, vouwde hij het plastic eromheen. Met een sigaret smolt hij het plastic vast. Daarna werden twee van die repen op een rieten mat gelegd boven zijn hoofd. Hygiëne ho maar en arbeidsomstandigheden zijn hier ver te zoeken.

Bij de havenmond laten Anneke en Brandon vervolgens zien dat de overheid de illegale, mensonterende bewoning wel aanpakt. Een aantal van de krotjes is gesloopt en daarvoor in de plaats is een huizenblok neergezet. Voor 300.000 roepia (20 euro) per maand kunnen ze legaal wonen. In Jakarta is een minimumloon ongeveer 3 miljoen roepia. Als ze werk hebben dan. Maar je ziet hier overal mensen die zich verdienstelijk maken en wat geld proberen te verdienen. Op hoeken van wegen bijvoorbeeld waar iemand dan het verkeer voor je vasthoudt zodat je met de auto veilig de bocht kan nemen. Ik heb Brandon gisteren zeker zes keer iemand een muntje van 500 roepia zien geven.

Het was een afschuwelijk confronterende tour maar een die stemt tot nadenken. De mensen met wie we spraken, lachten in ieder geval en vroegen geïnteresseerd hoeveel kinderen wij hadden. Kinderen liepen aan het eind van de middag met gewassen haartjes en in pyjama’s rond. Wie zijn wij dat we oordelen over hun leven? Een ding is zeker: ik bevind me in een enorm bevoorrechte situatie met familie, vrienden, baan, huis. 


zaterdag 3 september 2022

Eten langs de kant van de weg

In Indonesië kun je overal eten. Je ziet trouwens ook altijd mensen met een bord onder hun neus. Geen grapje, er wordt veel met de rechterhand gegeten en dan is het handig als je bord niet te ver van je mond af is. Het liefst eten wij bij een warung, eettentje, dat overal langs de kant van de weg te vinden is. ’s Avonds dan, want pas na vijf uur ploppen die eetzaakjes opeens overal op. Natuurlijk kun je in het hotel ook eten maar dat is vaak duur en minder uitgesproken qua smaak, want de kok moet immers met verschillende gasten rekening houden. Bovendien ga je er van uit dat het eten in het hotel goed wordt bereid, maar ook daar gebruiken ze soms (voor onze maag slecht) leidingwater in plaats van mineraalwater om de groenten te wassen. 

Nee, dan de warungs langs de weg. Als je in Azië bent, moet je die echt eens proberen. Kies een tentje uit waar veel mensen zitten of eten kopen. Ook moet het eten vers worden bereid. Dus niet dat eettentje waar de borden met de gerechten al kant en klaar achter glas staan! Vraag wat er die avond te eten is. De keus is vaak niet al te uitgebreid. Witte rijst en gebakken kip of vis is er overal, evenals kangkung (gewokte waterspinazie) of sperzieboontjes (buncis tumis). Krijg je rauwe groenten bij je maaltijd, dan zou ik die laten staan. Komkommer of tomaat zijn lekker maar je weet niet met welk water de groenten zijn gewassen. Verder is er niet zo veel keus qua drinken. Maar mineraalwater of hete thee is altijd verkrijgbaar, goed voor de maag en om de mond te spoelen als je toch dat pepertje over het hoofd hebt gezien.

Vanavond hebben we bijvoorbeeld weer heerlijk gegeten in zo’n zaakje. Knapperig gebakken kip met witte rijst, jummie. En waar we pas nog met z’n vieren circa 700.000 roepia (47 euro) betaalden voor het avondeten in het hotelrestaurant, waren we nu in totaal 89.000 roepia (6 euro) kwijt. Al konden we in het hotel wel bier bestellen bij de maaltijd en zaten we nu aan de lauwe thee. En het grappige is dat Indonesiërs het hartstikke leuk vinden als je in hun zaakje eet. Iedereen lacht naar je en zwaait je na afloop uit.

“Lekker, maar te heet?”, vraagt de kassier als ik ga betalen. Een fooi wil hij niet aannemen, dat is hij hier niet gewend, net zoals Nederlandse gasten. Dus, probeer het de volgende keer eens!  

vrijdag 2 september 2022

Struikelend op zoek naar orang-oetans



Van Tangkahan reisden we naar Bukit Lawang, dat ook in het Gunung Leuser National Park ligt. Daar is de kans groot om orang-oetans te zien. Tot enkele jaren geleden was hier een rehabilitatieprogramma voor deze mensapen, om hen voor uitsterven te behoeden. Vlakbij Bukit Lawang werd elke dag eten voor hen neergelegd en kwamen ze regelmatig hier naar toe. Volgens de gids Yogi zijn er nog ongeveer twintig mensapen die dit herinneren, gewend zijn; de andere orang-oetans zijn geboren nadat het programma was gestopt. In deze jungle zijn ook neushoorns, Sumatraanse tijgers, luipaarden en olifanten. Maar ‘mind you’, dit nationaal park is 8.000 vierkante kilometer groot, dus als we apen zien tijdens onze trekking zijn we al bofkonten!

’s Ochtends staat gids Yogi en drager Anto stipt op tijd op ons te wachten. “Jullie willen dus graag een lange wandeling maken? Maakt het uit hoe laat we terug zijn? We kunnen alleen niet garanderen dat we wilde dieren zien”, zegt Yogi. Hij heeft een blouse aan met verschillende indrukwekkende emblemen erop. Hij is gediplomeerd gids voor nationale parken in Indonesië en mag ook gidsen in de jungle. Opgewekt gaan we op pad. De vorige avond en nacht heeft het flink geregend. Sommige stukken zijn dan ook behoorlijk glad. Gelukkig is het nu droog, bewolkt dus niet zo warm. Maar het zweet loopt al gauw met straaltjes langs mijn rug. Denk niet dat we op een geëffend pad lopen: het is klimmen geblazen waarbij we boomwortels gebruiken om onze voet enigszins stevig neer te kunnen zetten. En afdalen op plekken waarvan we ons vooraf afvragen waar we in hemelsnaam naar beneden kunnen gaan. Ik weet niet of zo’n jungletrekking goed is voor de beplanting. Vaak trek ik me op aan jonge aanplant om de 25 centimeter omhoog te kunnen overbruggen. Daarbij moet je wel goed uitkijken wat je beetpakt want er kunnen termieten aan de takken zitten, stekels of kleine schorpioenen. 
We hebben geluk. Anto is vooruit gegaan en heeft een moeder orang-oetan met kind gezien. Op ongeveer tien meter afstand kijken we naar dit geweldige ‘beest’ dat gracieus op een tak ligt en zich met een enorme arm aan een tak erboven in evenwicht houdt. Haar kind amuseert zich bovenin de boom door van tak naar tak te springen. Volgens mij hebben we alleen daar al honderd foto’s gemaakt! Op een open plek in de jungle houden we een pauze met wat banaantjes, ramboetans (lychees) en vooral veel water. Anto geeft een sein, hij heeft een neushoornvogel gespot. Inderdaad horen we een geluid vlakbij. Struikelend en slippend proberen we naderbij te komen. Na ongeveer tien minuten zien we de vogel zitten, hoog boven in de boom. Eer we een foto kunnen maken, vliegt de vogel, met spanwijdte van een meter, weg. Prachtig om te zien. 

Er zijn nog twee groepen met gidsen op pad in de jungle. Als 1 groep een orang-oetan heeft gespot, wisselen de gidsen informatie uit. Wel kunnen er niet teveel mensen tegelijk staan in de buurt van een orang-oetan omdat deze dan agressief kan worden. Zoveel mensen zijn er niet op pad vandaag, maar als de gids vraagt of we dieper de jungle in willen, hoeven we niet te overleggen. Tuurlijk! Het is wel een lastigere route, langer ook en we moeten veel klimmen en klauteren. Ach.
Uiteindelijk lopen we die dag 14,1 kilometer en zijn in totaal negen uur op pad. We zien behalve verschillende orang-oetans, makaken, gibbons en natuurlijk die prachtige natuur. Bomen met een enorme omvang, bijen- en termietennesten, zwammen als wagenwielen waarbij je de sporen als wolkjes omhoog zag vliegen. We zijn over riviertjes gesprongen (in het water terecht gekomen) en kwamen helemaal uitgeput terug bij ons hotel. Het was een prachtige dag.