woensdag 4 januari 2017

Dichter bij opa

Nina is op haar wereldreis met de Kerstdagen in Thailand en laat dat nu net de bestemming zijn die op ons lijstje staat. Marco’s opa heeft tijdens de Tweede Wereldoorlog aan de spoorlijn naar Birma (the dead railway*) gewerkt en ligt begraven in Thailand. De afgelopen maanden heeft Marco uitgezocht wat en waar. Leve internet. Zelfs de Japanse interneringskaart was digitaal beschikbaar. 


Ons reisdoel werd Kanchanaburi, de plaats waar de brug over de river Kwai is.
Samen met tientallen schoolkinderen lopen we die avond over de brug die met een lengte van ruim 23 meter de rivieroevers verbindt. De trein rijdt er nog steeds vier keer per dag overheen. Stapvoets, dat wel. De brug is niet breed en zelfs waar er extra uitsparingen zijn om te staan, is het eng om de trein voorbij te zien denderen. 

De ronde bogen zijn de originele; de rechte brugdelen zijn na een geallieerd bombardement geplaatst. De gevangen soldaten moesten van de Japanners een menselijk schild vormen op de brug in de hoop dat de piloten dan de bommen niet zouden gooien. De rivier kleurde een paar dagen rood van het bloed. Het is 1 van de vreselijke details die we de komende dagen horen en lezen. Marco is er vaak stil van. Weliswaar heeft hij zijn opa niet gekend en er niet zoveel van gehoord van zijn vader, maar het komt af en toe heel dichtbij.


Op de begraafplaats vindt hij het graf van Maximilliaan William, gestorven 24-03-1943. Achtendertig jaar oud pas. Op de website www.gahetna.nl heeft Marco al veel informatie gevonden over zijn opa. Zo wist hij vooraf al waar hij de gedenkplaat kon vinden. Blok 5, F1. In het museum dat naast de begraafplaats in Kanchanaburi staat, komt hij meer te weten. Dit museum geeft een schat aan informatie over de omstandigheden van de ‘prisoners of war’ die aan de spoorlijn werden tewerkgesteld. Duizenden soldaten uit Australië, Engeland, Holland maar honderdduizenden werkers uit Azië! Voor de duidelijkheid: Marco’s opa was een Nederlandse krijgsgevangene, uit het KNIL-leger.
Op een formulier dat Marco voor 40 baht (ongeveer 1,05 euro) laat printen, staan meer gegevens over zijn opa. Waar hij werkte, wanneer hij is overleden en waaraan. Als doodsoorzaak wordt hartaanval genoemd. Er staan afkortingen op het formulier die we niet direct kunnen plaatsen. De museummedewerker brengt ons in contact met een Australische vrijwilliger die hier helpt alle informatie te ordenen. Zijn vader heeft destijds ook gewerkt aan de Birma Railroad, antwoordt hij eenvoudig op de vraag waar zijn drive vandaan komt om zoveel tijd te besteden aan dit museum.
De man bekijkt het formulier met de gegevens van Marco’s opa. “Dit is interessant”, meldt hij. Hij weet te vertellen dat opa Spruit Bleeker gewerkt heeft in de buurt van Hell’s fire. Dat is een stuk spoorlijn waarvoor de gevangenen zich door rotsen moesten heen werken. Of hij ook daaraan gewerkt heeft, weet hij niet, maar wel ervoor of er net na. Dat kan hij zien aan de datum van het transport waarmee de gevangene destijds naar plaats van bestemming is gebracht. Ook blijkt Marco’s opa eerst begraven te zijn op St. Georges bij Tarsao. Na de oorlog zijn alle doden van verschillende locaties herbegraven op de erebegraafplaats in Kanchanaburi. De Australiër loopt naar een tekening in het museum en wijst op nummer 45 op de kaart. “Kijk, daar lag je opa eerst begraven.”




We maken foto’s van de kaart en de man probeert nog meer te vinden in de database van het museum. Ook hij komt uit bij de Nederlandse website! Als we later terug lopen naar het hotel, kijken we toch anders naar de brug over de Kwai. Nu ziet alles er zo sereen uit, maar in het museum maakten vooral de erbarmelijke omstandigheden van de gevangenen indruk.

De volgende dag trekken we verder. We nemen de trein, over de brug uiteraard, naar het eindpunt, vlakbij bij Birma. We hebben nog twee nachten te goed op een floating hotel dat in de Kwai drijft. Het is er idyllisch. Er is geen elektriciteit. ’s Avonds hangen er olielampen en we zien duizenden sterren in de hemel. Omdat we om een uur of negen gingen slapen (want er is niet veel te doen hoor als het vanaf half zes donker is, je niets ziet en je wordt gek geprikt door de muggen), zaten we vroeg aan het ontbijt. Het was zelfs koud. Voor het eerst in Thailand had ik een vest aan. We besloten erop uit te trekken. Vlakbij is een dorp van de Mon, een etnische groep die oorspronkelijk in Birma woont en een eigen taal en cultuur kent. Het is altijd weer verbazingwekkend met hoe weinig mensen kunnen leven. Wat willen wij dan veel.

De omgeving langs de rivier is prachtig. Metershoog bamboe dat een bijzonder geluid maakt, alsof het regent. Spinnen, zo groot als een hand, hangen stil in hun web. Honden lopen speels met je mee. Opeens doemt er een olifant voor onze neus op. Nu zit er een stel toeristen op zijn rug, maar gisteren stond hij in het Mon-dorp aan de ketting. We kochten een tros bananen voor hem, die hij in 1 keer aanpakte en verslond. Marco was zelfs te laat om er een foto van te nemen. Nu loopt hij heel voorzichtig maar vooral geluidloos voorbij. De zon schijnt alweer meedogenloos maar in het woud is het koel. Opeens zien we boven ons op een heuveltje een treinwagon staan. Verroest en niet meer in gebruik. Het blijkt onderdeel van een particulier museum dat ook gewijd is aan de aanleg van de Birma spoorlijn.

Het blijkt dat een Australische arts,  Weary Dunlop, veertig jaar na de oorlog terugkeerde naar de plek waar hij in de oorlog gevangen had gezeten en daarop vriendschap sloot met een Thaise zakenman, Mr Kanit Wanachote. Na de dood van Dunlop heeft de Thai een stuk grond beschikbaar gesteld en een museum ingericht. Het is een schitterend museum, met tekeningen, voorwerpen, waarvan de trein wel het pronkstuk is, foto’s en veel informatie. De arts heeft ook gewerkt vlakbij het kamp van Marco’s opa. Misschien heeft deze arts hem destijds onderzocht. 


Het is wel een bizar toeval dat we hier terecht zijn gekomen. Nergens in ons floating hotel wordt dit museum vermeld. Marco maakt foto na foto. Dichterbij zijn opa kan hij waarschijnlijk niet meer komen.

* Tijdens de aanleg stierven per dag gemiddeld 75 arbeiders; 15 000 krijgsgevangenen stierven aan uitputting, ziekte en ondervoeding. Onder hen waren 7 000 Britten, 4 500 Australiërs, 131 Amerikanen en bijna 3 000 Nederlanders. Onder de westerse krijgsgevangenen waren veel KNIL-militairen en Nederlanders uit toenmalig Nederlands-Indië. Ook stierven ongeveer 100.000 Thaise en Indonesische romoesja's en ook Birmaanse en Maleisische dwangarbeiders bij de aanleg door het moeilijke gebied.