woensdag 20 juli 2016

Ask not what your country can do for you; ask what you can do for your country.





























Je ziet ze overal, op bumpers, aan de auto, aan huizen, in de tuin aan een paal en ook als versiering aan de veranda om het huis: Amerikaanse vlaggen. De stars and stripes symboliseert volgens mij een gevoel van trots.





























Met trots gedragen op de revers van veterans geeft deze vlag Amerikanen een identiteit. Dit geweldig grote land met zijn verschillende culturen en gebruiken heeft een gezamenlijk houvast nodig. Met de schietpartijen op het nieuws schaart iedereen zich achter de vlag, wat dat voor ieder individueel ook mag betekenen. Mensen zijn hier trots op hun vlag, iets wat wij in Nederland niet kennen (wie gaat er nu bij zonsop- en ondergang de Nederlandse vlag van je camper afhalen?). Ik zie het met verbazing aan. Ze schamen er zich absoluut niet voor om dank te betuigen aan hun land.





























In dit land waar het individu hoog in het vaandel staat, zie je vreemd genoeg initiatieven die je in ons land, die prachtige verzorgingsstaat, niet ziet, simpelweg omdat wij denken dat de gemeente daarvoor moet zorgen. Adopt a highway is zoiets. Ieder gezin, vereniging, club of schoolklas kan 2 miles highway adopteren en deze onderhouden. Schoonhouden, gaten en scheuren registreren en evt. dode dieren weghalen. Je krijgt een bordje met je naam onder de vermelding van de weg en je komt in de lokale krant met een foto, dat dan weer wel. Inzamelingsacties voor brandweerlieden, concerten, june dairy parade alles wordt hier voor elkaar georganiseerd en in de krant vermeld. Er heerst een grote gemeenschapszin.






























Diezelfde trots zie je ook voor historische gebouwen. Panden van voor 1800 worden hier met het meeste respect onderhouden en, beter nog, gebruikt. Concerten, yoga, openbare tentoonstellingen van regionale kunstenaars, een foodmarkt; het gebouw of de (historische) locaties hebben hier nog een functie. Als we rondlopen in een stad wordt er vaak vriendelijk aan ons gevraagd of we de weg weten en of ze kunnen helpen. Als we aan hen vragen wat een belangrijke plek is in de stad dan is het bijna altijd die ene historische locatie uit 17 zoveel. Of je krijgt aanbevelingen zoals een bezoek aan een voormalige spoorbrug die door burgers (‘and not the government’) is omgetoverd tot wandelpromenade (Walkway over Hudson). 






































Er worden rondleidingen gegeven door een stad, met veel enthousiasme vertelt men over de plekken van enig historische waarde. Je ziet aan de ogen dat ze er veel plezier aan beleven om over hun stad te vertellen. Het zijn deze onzichtbare banden die men met hun stad heeft dat hen bindt. Een aantal uren schenken aan je stad als vrijwilliger vindt men hier heel normaal en vanzelfsprekend.

Ik las op facebook dat er onlangs een foodmarkt gehouden werd in de St Joris Doele. Fantastisch idee!! Zie je het voor je, het hele Doelplein inclusief de St Joris Doele een terrein voor een foodmarkt, een podium voor kunstenaars of een gezamenlijke yogasessie. Waarom??? Nou daarom!

Enthousiasme, trots en vrijwilligerswerk, dat maakt mensen betrokken bij hun stad en land. Ik ben enthousiast, trots op m’n stad en land en doe redelijk veel vrijwilligerswerk maar of ik nu dagelijks de Nederlandse vlag zal uithangen ………….. dat is nog maar de vraag.






Op de Taconic State Parkway


Rijden met een camper door Amerika is heerlijk. Je hoeft hier niet ver te rijden: een stad of een bos is volgens mij altijd in de nabijheid. En de wegen zijn, weliswaar in het noordoosten, soms enigszins gehavend maar vaak wel schitterend gelegen. Vanmorgen reden we op zo’n prachtige weg, Taconic State Parkway. We wilden de nacht doorbrengen bij een camping aan een meertje in de bergen maar de GPS kon het adres niet zo goed vinden. De wegen werden steeds smaller en kronkeliger. Boerderijen langs de kant met hectares grond er omheen. In een dorpje stopten we bij een farmersmarket. Een goed idee om eerlijke producten te kopen en hiermee de boeren ook te ondersteunen, was onze naïeve gedachte.  In de winkel, die groter bleek dan gedacht, was uitsluitend organisch of biologisch geteeld voedsel te koop.

Groenten en fruit in verantwoorde kratten, brood natuurlijk glutenvrij en sapjes in de meest vreemde kleuren. En alles superduur natuurlijk. Er werd wel decaf koffie geschonken, die mazzel had ik wel. Zelfs de chocolade zag er onaantrekkelijk uit in de bruine kartonnen wikkel. Mogen reclamebureaus voor dit soort producten geen glossy ontwerp maken? We kochten vlees voor die avond, wat groenten en rekenden dertig dollar af. In de winkel liepen op dat moment enkele stellen met kinderen (veel kinderen voor het aantal volwassenen). Ze waren slank en goedgekleed (wel met keurmerk-kleding, weet je wat ik bedoel?).

Weer op weg zaten we in de auto te roddelen over het fenomeen van zo’n biologische winkel en het publiek dat er komt. In the middle of nowhere maar de winkel rendeerde zo te zien goed. Wat was het heerlijk om ons even af te zetten tegen dat verantwoorde leven; we waren het eens. De vrouwen liepen in onaantrekkelijke wijde jurken van Indiaas katoen en de mannen zaten quinoasalade te eten met een verantwoord sapje erbij terwijl ze ‘natuurlijk’ snakten naar een steak sirloin met wijn erbij en een dikke sigaar, bedachten we hikkend van de lach. Ondertussen was het lieflijke weggetje al meanderend overgegaan in een oprit naar een Parkway. Een mooie weg tussen de heuvels. Het was niet zo druk. Maar ja, op een zaterdag met deze zomerse temperaturen zijn er andere geneugten, dachten we.



“Er rijdt een politiewagen achter ons”, meldde Marco opeens en wat voor een. Hij reed nog even door omdat er geen plek was om de auto op een vluchtstrook neer te zetten. De politie bleef hardnekkig met alle zwaailichten aan pal achter onze camper rijden. Er zat niets anders op dan maar ergens te stoppen. Een typische statetrooper kwam rustig aan gelopen, ondertussen naar de bumper, wielen en stickers van de auto kijkend. Hij schopte nog net niet tegen een wiel. Ik draaide het raam open. “Have you noticed that nobody else in a van like this rides on this highway?” Ja, nu hij het zegt, we vonden het wel rustig en inderdaad, er reden alleen maar personenwagens voorbij. Volgens hem hadden we allerlei borden genegeerd waarop stond aangegeven dat deze Parkway alleen toegankelijk is voor auto’s en niet voor vrachtauto’s, bussen of campers. Er zitten viaducten op deze weg waar jullie met deze wagen niet onderdoor kunnen. Help! We zagen het opeens voor ons: op het einde van de vakantie het dak van de camper eraf rijden. Ik legde uit waar we de parkway waren opgegaan en hij bromde dat bij die oprit geen borden staan. We hadden ons door ons geroddel gelukkig niet zo laten afleiden dat we belangrijke signalen hadden gemist.


































Als we de eerstvolgende afslag zouden nemen en daarna route 9, kwam alles in orde. Ik wilde als een pietje precies nog de route opschrijven maar plotseling reed er een andere camper voorbij. “There is another one!”, riep hij opgewekt en liep gehaast naar zijn auto (rennen staat natuurlijk niet voor een statetrooper). Eer Marco de camper had gestart, reed de agent met brullende auto voorbij.  Wij keken elkaar aan, tjeetje, stel je voor dat we niet waren gewaarschuwd. Beduusd reden we door, een viaduct doemde in de verte. Oh ja, dat zei de agent nog, het eerste viaduct red je wel. 


Toch reden we er niet zo rustig naar toe, snel maar daarna de eerste afslag nemen. Daarna verdwaalden we in de bergen rondom de Taconic State Parkway en het vervelende was dat de GPS ons telkens terug leidde naar deze weg. Zeker dik een uur later dan verwacht, arriveerden we op de camping Interlake RV in Rhinebeck. Een schitterend gelegen camping waar je naar toe moet gaan als je in de buurt bent, met een personenauto wel te verstaan. Geniet dan ook van die rustige Parkway maar vergeet niet de afslag naar de brug over de Hudsonrivier. Die begint in de Arondidacks en mondt uit bij New York City. Wat een boeiend land is dit toch.




zondag 17 juli 2016

Kamperen


























De weg naar onze volgende camping, Pioneer campingground in Laporte midden in the Endless Mountains, voert ons door verschillende dorpen. Langs beide kanten van de weg staan schattige witte, houten huizen met een veranda en een paar schommelstoelen, een Amerikaanse vlag wapperend naast de deur. Het klassieke beeld van wat je van het Amerikaanse platteland voorstelt. 


We hopen ergens nog een winkel te zien om boodschappen in te slaan. En omdat je in Amerikaanse supermarkten geen bier of wijn kunt kopen, zijn we ook op zoek naar een liquor store. Onze koelkast bevat enkele tomaten, mosterd, boter, jam en een flesje water; Marco snakt naar een biertje en een glaasje wijn bij het eten zou ook heerlijk zijn.

Drank in Amerika is behoorlijk duur. Voor een wijntje in een restaurant ben je zeker tien dollar kwijt (ongeveer acht euro) en voor een glas bier ook zoiets. In de winkel kost een fles wijn tenminste elf dollar. Voor de Frontera uit Chili, die ik bij AH pas nog voor nog geen vier euro kocht, betaal je hier zeker dertien dollar. Het vreemde is dat een liquor store, een zaak waar alcohol wordt verkocht, vrijwel altijd een armzalige uitstraling heeft. Het ziet eruit als een zaak die je liever mijdt en waar je niet graag wordt gezien. Het bedrag dat een gemiddelde klant zal neertellen voor de producten rechtvaardigt echter een chique zaak.




Op de veertig kilometer lange weg naar Laporte staat van alles langs de kant van de weg, maar geen zaak waar we onze boodschappen kunnen inslaan. Misschien heeft de kampwinkel wat in voorraad. De camping is heerlijk. Het is rustig en de camper is amper te zien tussen de bomen. Eekhoorntjes rennen rond en als Marco takjes aan het verzamelen is voor het kampvuur, ziet hij een slangetje kronkelen tussen de bladeren. We kijken in het winkeltje of we daar onze boodschappen kunnen vinden. Behalve artikelen om een goed kampvuur te maken en om kinderen te vermaken, zien we niets van onze gading. “Only four miles ahead you can find a general store”, vertelt de beheerster. Zij vindt het hartstikke leuk dat we deze camping hebben gekozen. Hoe kwamen we eigenlijk op dat idee? Ik vertel haar van het boek (10 cm dik) dat we in New York hebben gekocht en dat we een hele dag hebben meegesjouwd door Manhattan en overigens later tot de standaarduitrusting van de camper bleek te behoren. Amsterdam kent ze vanuit haar studietijd dertig jaar geleden. Ze lacht erbij alsof we een geheim delen: misschien denkt ze aan de coffeeshops die ze ongetwijfeld destijds zal hebben bezocht en die in Amerika ondenkbaar zijn. “Ik heb tien jaar in Manhattan gewerkt en af en toe mis ik de grote stad. I miss the etnic food like the Indian cuisine, gerechten die je hier in de bergen niet op de menukaart zal terugvinden. Binnenkort gaan we weer een weekeinde naar New York om heerlijk op terrasjes te zitten en uit eten te gaan.”

Tot nu toe hebben we geen vervelende ervaring met Amerikanen. Ook de streng gelovige Amish bleken ontzettend aardig en niet beschroomd om een praatje mee aan te gaan. Eigenlijk zou ik willen dat mensen in Nederland ook op deze manier met elkaar omgaan. Hier groet men elkaar, vraagt hoe het gaat vandaag en luistert ook naar het antwoord. In winkels en restaurants word je uitermate goed geholpen; dat de fooi een belangrijk deel van het loon uitmaakt, zal hier debet aan zijn, maar goed. Terug naar de kampwinkel waar de verse producten op zijn omdat er niets geleverd is vanwege de feestdag 4th of July. De general store moet uitkomst bieden. We gaan op weg. Een stuk langs de snelweg waar ontzettend fraaie vrachtwagens voorbij denderen. Er staan in dit deel van het land veel huizen te koop, zouden veel mensen wegtrekken naar de grote stad? Als je niet op het land wilt werken, waarmee kun je in dit gebied eigenlijk geld verdienen? In de regionale krant is het voorpaginanieuws (!) dat een school twee nieuwe leraren heeft aangenomen. Het jaarsalaris staat zonder gene in de krant afgedrukt: 53.000 dollar voor de wiskundeleraar en 50.450 dollar voor de muziekleraar. 

Na zes kilometer wandelen in de brandende zon langs de bosrand en deels langs de rijksweg komen we in het stadje Laporte. In de general store, een gewone buurtwinkel met een beperkt assortiment, blijkt een stroomstoring roet in het eten te gooien. Maar als we vragen of we dan ook niets kunnen kopen, flakkert het licht aan. “Als de kassa werkt, verkopen we.” Met een doos eieren, een blikje bonen (altijd goed) en twee flesjes limonade voor direct gebruik, beginnen we aan de terugweg, twaalf dollar armer.


Wanneer we de volgende dag op weg zijn naar onze volgende campingplaats, speuren we de route af. Op zoek naar zo’n verbijsterend lelijke zaak waar we bier en wijn kunnen inslaan. Want niets is zo ontspannend als ’s avonds in je luie stoel bij de camper te zitten met een glaasje van het een of ander. Vuurvliegjes om je heen en de kaart op schoot om de route voor de volgende dag uit te stippelen: op weg naar de Niagara Watervallen!