woensdag 31 augustus 2022

Terug naar Indonesië

Bijna drie jaar nadat we deze reis naar Indonesië hadden geboekt, konden we eindelijk onze koffers pakken. De covid-regels staan een bezoek weer toe. Zo stonden we twee dagen geleden in hartje Medan, Sumatra. We roken we weer die kruidige lucht, zagen brommertjes voorbij flitsen, iemand riep naar ons ‘ Selamat pagi’ (goedemorgen) en het zweet stond duimendik op onze armen. We keken elkaar aan: we zijn er weer!

Die middag maakten we een wandeling, onder andere op de Kesawan, de oude hoofdstraat uit Tempo Doeloe. Prachtige, witte gebouwen staan er nog maar helaas zijn ze slecht onderhouden. Bij restaurant Tip Top (alle Hollanders gaan daar volgens mij naar toe) hebben we risolles gegeten en een biertje gedronken. Vreemd was wel dat je hier ‘s avonds geen Indonesisch eten kon bestellen, nota bene bij een Indonesisch restaurant in Indonesië. De ober moest er zelf ook hard om lachen. Maar dat kan ook uit verlegenheid zijn.

De volgende morgen stond een chauffeur gereed om ons naar Tangkahan te brengen. Vooraf hadden we gehoord dat het behoorlijk lang rijden was via een hobbelige weg, maar uiteindelijk viel het mee. De bijna vier uur durende rit ging wel voortdurend langs plantages voor de palmolie. De oorspronkelijke natuur is helaas vaak ver te zoeken. Gelukkig is dat anders in Tangkahan waar we vlakbij het National Park Gunung Leuser in de Green Lodge verblijven. Omdat we na aankomst nog een hele middag hadden, zijn we diezelfde dag nog de jungle ingegaan. 



Via een hangbrug (twee staalkabels met daartussen een paar planken) leidden onze gidsen Fernando en Risky ons het regenwoud in. Deze eerste middag maakten we een korte tocht. Bij de rivier stond een andere vriend klaar met een paar binnenbanden van een vrachtwagen zodat we daarmee de rivier af konden zakken terug naar het dorp. Eerst leidde Fernando ons naar een zij-arm van de rivier om een waterval te zien. Een groep jonge Indonesiërs zat daar met elkaar te praten. Fernando vertelde later dat het moeilijk is om hier met meisjes uit te gaan. Ook mogen ze niets met elkaar doen; vrijen mag alleen als je getrouwd bent. Hij wees op een vlinder. “We hebben een variant daarop, nachtvlinder, maar dat heeft een heel andere betekenis. Nachtvlinders zijn vrouwen die voor geld mannen verwennen”, lachte hij enigszins verlegen. Mijn ervaring met Sumatranen is dat ze vrij openhartig zijn, ook naar buitenlanders toe. Waar Javanen gereserveerd zijn en nooit het achterste van hun tong laten zien, steken Sumatranen soms zelfs openlijk de draak met je. Vandaag corrigeerde Fernando me ook met een zin, die ik in Bahasa Indonesië verkeerd uitsprak. Alleen maar prima toch?

Vandaag hebben we een supertrekking gemaakt. Om 09 uur vertrokken we met Fernando en zijn helper Risky. Vooraf was verteld dat er momenteel nauwelijks orang oetans en wilde olifanten in de omgeving zitten. Medewerkers van de palmolieplantages schieten de dieren neer als ze ‘lastig’ voor hen worden. Bovendien zijn er de afgelopen twee jaar waarschijnlijks geen trekkings gedaan met toeristen, waarbij er altijd wel bananen en suikerrietstengels worden gegeven aan de wilde dieren. Er was dus voor hen geen reden om in de buurt te blijven. We hebben ze ook niet gezien. Wel een stel makkaken, een slang en enkele eekhoorns. Verder hebben we kennisgemaakt met bloedzuigers. Voortdurend moesten we onszelf controleren of er geen bloedzuiger zich een weg baande via een sok naar een been of via een kraag naar de hals. Vervelende dieren want we zitten onder diverse wondjes. 

De wandeling leidde ook naar grot, waar we doorheen moesten, sommige stukken zelfs kruipend. De wand met vleermuizen was gelukkig in een zijgang: we zagen ze wel verderop hangen maar we hoefden er niet langs. Wel lag er onderweg in een nis een slang opgerold. Na drie uur zwoegen over stenen en glibberige paadjes, door kreekjes, langs ravijnen, kwamen we uit bij een rivier. Een andere vriend van Fernando was er al en had een soort prieeltje gemaakt met palmtakken en bloemen. Op een bedje van takken stond onze lunch. Ze zijn blij met ons bezoek. “Al die tijd tijdens de Covid-pandemie hadden we geen toeristen. Jullie zijn de eersten weer. Vertel alsjeblieft dat hier alles in orde is.” 

In het dorpje Tangkahan hebben de mensen waarschijnlijk andere dagelijkse zorgen dan schone handen en het dragen van een mondkapje. Ik heb niet het idee dat ze het hier breed hebben. Het leven lijkt hier eenvoudig. Als de kinderen naar school gaan, brengen de ouders hen ’s ochtends met een vlot van bamboe over de rivier naar een school verderop, met de stroom mee.  Terug moeten de kinderen dan lopen. In de tuin, zoals ze zelf het stuk land aanduiden dat inmiddels geen regenwoud meer is doordat ze dit deel bewerken, staan ook rubberbomen. Daarvan tappen de mensen rubber af. Naast de boom is dan een gat gegraven waar ze het waterige spul in bewaren. Na twee dagen is het een meer vaste substantie geworden. Ze kunnen die stukken verkopen voor 9.000 roepia, nog geen zestig cent per kilo. Fernando: “Een paar jaar geleden konden we voor een kilo rubber twee kilo rijst kopen. Tegenwoordig is het andersom: moeten we twee kilo rubber hebben voor een kilo rijst.” Er is hier niet veel, behalve de prachtige natuur. Maar wie heeft het nu beter voor elkaar?