Misschien heeft het ook te maken met het feit dat we erger zijn gewend, zeker in Aziƫ. Eergisteren spraken we een Australische jonge toerist die zei dat hij het leven hier heel confronterend vond, de armoede raakte hem diep. Ook onze gids mister Rodrigo vertelde onze desgevraagd dat hij maar moeilijk rond kan komen met het salaris van hem en zijn vrouw, die op een lagere school werkt als lerares. Hij ziet geen toekomst voor zijn twee kinderen in Sri Lanka.
Er komen hier ook veel toeristen uit India: het eiland is dichtbij, een reis naar Sri Lanka is voor een aantal goed op te brengen en het eten is niet onbekend met alle curry’s. Volgens Mister Rodrigo vinden Indiers het op Sri Lanka zo schoon. Onze buurman in het hotel, Peter uit Engeland, is eerder in India geweest. Voor hem bevalt dat eigenlijk beter. “Daar spreken ze Engels, dat is gemakkelijk. Hier in het hotel spreekt een meisje Engels. Niet te doen.” Hij verontschuldigt zich tegelijkertijd dat hij geen Sri Lankaans spreekt.
Over toerisme gesproken. Het is nu eind oktober – wel herfstvakantie thuis – maar we zien overwegend grijze hoofden in Sri Lanka. Soms kruist ons pad gezinnen met jonge kinderen maar echt ideaal lijkt me dat ook niet. Het is heet, de lucht is vochtig, de bezienswaardigheden moeten vaak worden bereikt via smalle bergpaden, ellenlange trappen, kortom op een manier die een kind vijf minuten leuk vindt maar dan begint te jengelen. Ook zien we weinig jonge mensen. Ik snap het eigenlijk wel want behalve de fraaie natuur, de vele religieuze attracties is er weinig te doen. Wij gaan na het avondeten naar de kamer omdat we nergens naar toe kunnen en lezen dan wat. In de meeste steden is er ‘s avonds (maar eigenlijk overdag ook niet) geen barretje of cafe geopend. Behalve in de stad Ella, midden in de bergen, waar het een el dorado voor rugzaktoeristen is. Volgens mij staat er in The Lonely Planet ‘Ga direct naar Ella en onderneem van daaruit excursies’. Jammer, want het is wel eens goed om te beseffen wat we allemaal thuis binnen handbereik hebben.
Op onze zoektocht vanmorgen naar het meer bij Koggala in het zuiden van Sri Lanka, werden we daar met onze neus op gedrukt. In dit meer toeristische gedeelte van het land worden we vaak aangesproken. Hebben we soms een tuktuk nodig? Willen we een boottocht over het meer maken? Er is van alles te regelen. Dat twee Hollanders te voet naar een meer gaan om er alleen rond te kijken, gaat er hier niet in. Zo kwamen we mister Jayasiri tegen.
Gehuld in een ouderwets overhemd, daaronder een verwassen sarong en op blote voeten. Drie tanden in zijn mond. Hij sprak wel Engels. Na de gebruikelijke vragen stelde hij voor samen met ons mee te lopen naar het meer. ‘Toevallig’ liepen we onderweg langs zijn huis. Drie houten boomstammen dienden als hekje. Hij opende de deur van zijn lemen hutje. Ik zag twee plastic stoelen staan binnen, een peertje bungelde aan het plafond. Het was er nu heel donker. Trots liet hij zijn planten en groenten zien. Chilipepers, betelnoten. Uit een waterput in de hoek van de tuin haalde hij zijn water. We wisselden adressen ( sic) uit en ik beloofde hem de foto die ik van hem maakte, op te sturen.
Nadat we een kop koffie hadden afgeslagen, wees hij ons de weg naar het meer. Kinderen waren er aan het spelen, cricket! Ze vroegen of we ‘bon bons’ bij ons hadden.
Op de kant lagen enkele bootjes, een soort catamarans. Heel smalle boten met een ligger er naast voor het evenwicht. Het meer was bijna zen-achtig stil.
Op de terugweg kocht ik bij den kioks vijf repen chocolade voor de kinderen. Ik vroeg mister Jayasiri of hij het aan de kinderen wilde geven. We dachten daarmee gelijk ook afscheid van hem te hebben genomen, maar na vijf minuten kwam hij met zijn dunne beentjes aangerend. ‘ Wait for me.’ Zachtjes vroeg hij mij of ik kon helpen. Ik had al duizend roepia in mijn broekzak gepropt voor de zekerheid. Terwijl ik hem de hand schudde en bedankte voor zijn gastvrijheid, gaf ik ook het geld mee. Vijf euro voor ons en voor hem betekende het een maand elektriciteit.